ECLI:NL:CRVB:2019:2953

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 september 2019
Publicatiedatum
10 september 2019
Zaaknummer
17/3256 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de medische geschiktheid van appellante in het kader van de Wet WIA na hoger beroep

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 september 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellante, die voorheen werkzaam was bij de gemeente Purmerend, had zich op 17 september 2013 ziek gemeld en ontving een uitkering op grond van de Ziektewet. Na beëindiging van haar dienstverband heeft zij een WIA-uitkering aangevraagd, welke door het Uwv werd toegekend met een mate van arbeidsongeschiktheid van 50,96%. Na bezwaar werd deze mate verhoogd naar 75,26% op basis van een nieuwe Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De rechtbank oordeelde dat het Uwv de FML onvoldoende zorgvuldig had voorbereid en vernietigde het bestreden besluit.

In hoger beroep heeft appellante betoogd dat het medisch onderzoek door het Uwv niet zorgvuldig was en dat haar beperkingen niet goed waren beoordeeld. De Raad heeft echter geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv op een zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en concludeert dat de geselecteerde functies medisch passend zijn voor appellante. De Raad heeft vastgesteld dat appellante geen nieuwe medische gegevens heeft ingebracht die haar standpunt onderbouwen dat haar beperkingen zijn onderschat.

De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en geoordeeld dat het hoger beroep van appellante niet slaagt. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17.3256 WIA

Datum uitspraak: 4 september 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 23 maart 2017, 16/1169 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R. Verspaandonk, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 februari 2019. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Verspaandonk. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. F.A. Steeman.
Het onderzoek is heropend om partijen in de gelegenheid te stellen een vraag van de Raad te beantwoorden.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was laatstelijk werkzaam als [functie] voor 35,86 uur per week bij de gemeente Purmerend. Op 17 september 2013 is appellante voor deze werkzaamheden uitgevallen. Na beëindiging van het dienstverband op 16 mei 2014 heeft het Uwv aan appellante een uitkering op grond van de Ziektewet toegekend. Appellante heeft vervolgens een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd.
1.2.
Bij besluit van 19 augustus 2015 heeft het Uwv aan appellante met ingang van 15 september 2015 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet WIA toegekend. Daarbij is de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 50,96%. Bij beslissing op bezwaar van 14 januari 2016 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 19 augustus 2015 gegrond verklaard. Hieraan heeft het Uwv een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag gelegd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarbij een nieuwe Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft functies geselecteerd, op basis waarvan de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante is berekend op 75,26%.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, omdat het Uwv de FML in beroep heeft aangepast en het bestreden besluit daarom onvoldoende zorgvuldig was voorbereid en onvoldoende was gemotiveerd. De rechtbank heeft geoordeeld dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek, gezien de onderzoeksactiviteiten, op een zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden, heeft de medische grondslag van het bestreden besluit, zoals die in beroep is aangepast, onderschreven en de voor appellante geselecteerde functies passend geacht. Met toepassing van artikel 8:72, derde lid, onder a, van de Awb heeft de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten.
3.1.
Appellante heeft aangevoerd dat zij zich niet kan verenigen met het oordeel van de rechtbank dat het onderzoek door het Uwv zorgvuldig is geweest. Indien dat onderzoek uitgebreid en deugdelijk zou zijn uitgevoerd en haar klachten goed zouden zijn beoordeeld zou dat volgens appellante tot de conclusie hebben geleid dat zij volledig arbeidsongeschikt is. Appellante heeft zich op het standpunt gesteld dat haar beperkingen zich met name voordoen op de aspecten van de FML die zien op boven schouderhoogte werken, hurken en knijp- en grijpkracht. Zij is van mening dat zij door haar beperkingen in ieder geval de functie van telefonist/receptionist niet kan uitoefenen.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Wat appellante aan klachten heeft vermeld, stemt overeen met de klachten die de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de rapporten van 8 juli 2016, 26 augustus 2016 en 9 juni 2017 kenbaar en op inzichtelijke wijze in de afweging heeft betrokken.
4.2.
De overwegingen van de rechtbank over de medische beoordeling worden eveneens onderschreven. Het Uwv heeft met de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 8 juli 2016 en 26 augustus 2016 deugdelijk gemotiveerd dat in de uiteindelijke FML van 8 juli 2016 voldoende rekening is gehouden met de beperkingen van appellante. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in deze FML beperkingen opgenomen op de aspecten boven schouderhoogte werken en knijp- en grijpkracht. In de gedingstukken zijn geen aanknopingspunten te vinden voor de conclusie dat appellante op deze items of voor hurken meer beperkt is dan door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is aangenomen.
4.3.
Wat appellante in hoger beroep onder verwijzing naar door haar in beroep ingebrachte brieven van de behandelend orthopedisch chirurg en de fysio-/manueel therapeut heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel. Het Uwv heeft met de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 3 mei 2016, 8 juli 2016 en 26 augustus 2016 overtuigend toegelicht dat de informatie van de orthopedisch chirurg en de fysio-/manueel therapeut geen nieuwe gegevens bevat. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gelet op de beroepsgrond van appellante over het hurken toegelicht dat in een aantal functies (slechts) iets van de grond moet worden opgeraapt. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft bevestigd dat incidenteel iets van de grond moet worden geraapt of uit een lage kast moet worden gepakt. Uit de beschikbare medische gegevens blijkt niet dat appellante daartoe niet in staat is. Evenmin blijkt uit de medische gegevens dat appellante niet enkele seconden boven schouderhoogte kan werken of dat zij zwaarder beperkt moet worden geacht voor knijp- en grijpkracht. Appellante heeft in hoger beroep geen nieuwe medische gegevens ingebracht die haar standpunt dat het Uwv haar beperkingen heeft onderschat onderbouwen. Het Uwv heeft daarom op juiste gronden in wat in hoger beroep is aangevoerd geen aanleiding gezien voor het opnemen van verdergaande beperkingen in de FML.
4.4.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 8 juli 2016 wordt met de rechtbank geoordeeld dat de functies die aan het bestreden besluit ten grondslag zijn gelegd, gelet op de aan deze functies verbonden belastende factoren, in medisch opzicht passend zijn voor appellante. De medische geschiktheid van de geselecteerde functies is afdoende gemotiveerd in het Resultaat functiebeoordeling van de voorbeeldfuncties en in de nadere toelichting in de rapporten van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 11 juli 2016 en 23 juni 2017.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D. Hardonk-Prins, in tegenwoordigheid van C.I. Heijkoop als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 september 2019.
(getekend) D. Hardonk-Prins
(getekend) C.I. Heijkoop

VC