ECLI:NL:CRVB:2019:2953
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de medische geschiktheid van appellante in het kader van de Wet WIA na hoger beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 september 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellante, die voorheen werkzaam was bij de gemeente Purmerend, had zich op 17 september 2013 ziek gemeld en ontving een uitkering op grond van de Ziektewet. Na beëindiging van haar dienstverband heeft zij een WIA-uitkering aangevraagd, welke door het Uwv werd toegekend met een mate van arbeidsongeschiktheid van 50,96%. Na bezwaar werd deze mate verhoogd naar 75,26% op basis van een nieuwe Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De rechtbank oordeelde dat het Uwv de FML onvoldoende zorgvuldig had voorbereid en vernietigde het bestreden besluit.
In hoger beroep heeft appellante betoogd dat het medisch onderzoek door het Uwv niet zorgvuldig was en dat haar beperkingen niet goed waren beoordeeld. De Raad heeft echter geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv op een zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en concludeert dat de geselecteerde functies medisch passend zijn voor appellante. De Raad heeft vastgesteld dat appellante geen nieuwe medische gegevens heeft ingebracht die haar standpunt onderbouwen dat haar beperkingen zijn onderschat.
De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en geoordeeld dat het hoger beroep van appellante niet slaagt. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.