ECLI:NL:CRVB:2019:2984

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 september 2019
Publicatiedatum
13 september 2019
Zaaknummer
17/6444 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering wegens onvoldoende toegenomen arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 september 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam. Appellant had zich op 1 oktober 2007 ziek gemeld en ontving vanaf 28 september 2009 een WIA-uitkering. Deze uitkering werd per 6 november 2013 beëindigd omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Op 22 september 2015 meldde appellant zich opnieuw met een claim voor toegenomen arbeidsongeschiktheid. Het Uwv weigerde echter de WIA-uitkering, omdat er geen sprake was van toegenomen arbeidsongeschiktheid ten opzichte van de eerdere beoordeling.

Tijdens de bezwaarprocedure concludeerde een verzekeringsarts dat de beperkingen van appellant waren toegenomen, maar een arbeidsdeskundige stelde vast dat appellant nog steeds minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellant ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep. De Raad onderschreef de conclusies van de rechtbank en oordeelde dat er geen reden was om aan de medische beoordelingen van het Uwv te twijfelen. Appellant had onvoldoende objectieve medische gegevens aangeleverd om zijn stellingen te onderbouwen.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de geselecteerde functies voor appellant medisch passend waren. Het verzoek van appellant om een onafhankelijke deskundige in te schakelen werd afgewezen, omdat er geen twijfel bestond over de medische beoordeling door het Uwv. De uitspraak werd gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van griffier G.D. Alting Siberg.

Uitspraak

17.6444 WIA

Datum uitspraak: 12 september 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
14 augustus 2017, 16/4700 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.A. Bouwman, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 augustus 2019. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Bouwman. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. drs. F.A. Steeman.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft zich op 1 oktober 2007 ziek gemeld voor zijn werkzaamheden als toezichthouder. Met ingang van 28 september 2009 heeft het Uwv appellant een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. Bij besluit van 5 september 2013 is deze uitkering per 6 november 2013 beëindigd omdat appellant met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Op 22 september 2015 heeft appellant zich toegenomen arbeidsongeschikt
gemeld. Na medisch onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 5 januari 2016 appellant een WIA-uitkering geweigerd omdat geen sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid ten opzichte van de beoordeling per 6 november 2013.
1.3.
Tijdens de bezwaarprocedure heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep geconcludeerd dat de beperkingen van appellant met ingang van 2 juli 2015 zijn toegenomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de beperkingen vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 23 mei 2016. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het rapport van 31 mei 2016 geconcludeerd dat appellant op basis van deze beperkingen minder dan 35% arbeidsongeschikt blijft. Bij besluit van 10 juni 2016 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het
bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat er geen reden is om aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep te twijfelen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de rapporten van 17 maart 2017 en 11 april 2017 geconcludeerd dat de medische informatie van 16 januari 2017 van de revalidatiearts geen nieuwe medische feiten bevat voor bijstelling van de beperkingen. In het rapport van 5 januari 2017 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep daarnaast geconcludeerd dat, gelet op de beperking op lopen, er geen aanleiding is voor een beperking op verhoogd persoonlijk risico. De rechtbank heeft overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep alle medische informatie in zijn beoordeling heeft betrokken en heeft gemotiveerd waarom deze informatie niet tot een andere conclusie leidt. De rechtbank heeft geoordeeld dat appellant geen medische stukken heeft ingebracht waaruit blijkt dat er meer beperkingen moeten worden aangenomen in de in beroep aangepaste FML van 1 december 2016. Ten slotte heeft de rechtbank geoordeeld dat voldoende is gemotiveerd dat de geselecteerde functies binnen de belastbaarheid van appellant vallen. Hiertoe heeft de rechtbank onder andere overwogen dat de stelling van appellant, dat de functie soldering operator voor hem niet passend is omdat hij niet in staat is om priegelwerk te verrichten, niet gevolgd kan worden, gelet op het rapport van 2 december 2016 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. Ten aanzien van de functie inpakker koekjes heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende heeft gemotiveerd waarom de kenmerkende belasting van gladde vloeren geen reden is om de functie niet passend te achten.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn klachten wegens rug- en gewrichtsslijtage en zijn beenlengteverschil, waardoor te weinig beperkingen zijn aangenomen. Appellant maakt gebruik van een wandelstok waardoor hij meer beperkt is, onder andere op het item tillen en dragen. Appellant verzoekt om een deskundige te benoemen. Appellant voert ten slotte aan dat hij niet in staat is de geselecteerde functies te verrichten omdat hierin sprake is van gladde vloeren en priegelwerk.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet WIA met ingang van 2 juli 2015 wordt onderschreven. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat er geen aanleiding bestaat om aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep te twijfelen. De overwegingen die tot dit oordeel hebben geleid worden onderschreven. Naar aanleiding van hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd wordt het volgende overwogen.
4.2.
Alle door appellant genoemde klachten zijn door de verzekeringsartsen benoemd en meegewogen bij de beoordeling. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat er wegens rugslijtage en allergieën met ingang van 2 juli 2015 sprake is van toegenomen beperkingen. Naar de handklachten heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep onderzoek gedaan. Daarbij is ook de medische informatie van de reumatoloog van 4 juni 2014 over deze klachten betrokken. In de rapporten van 23 mei 2016 en 27 juli 2016 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toereikend gemotiveerd waarom er geen beperkingen wegens de handklachten hoeven te worden aangenomen. De stelling van appellant dat hij wegens het gebruik van een wandelstok meer beperkt is, wordt niet gevolgd. Appellant is door de verzekeringsarts bezwaar en beroep al beperkt op tillen en dragen waardoor hij slechts in staat wordt geacht om vijf kilogram te tillen of dragen en incidenteel tien kilogram mits een handvat links aanwezig is. Appellant heeft desgevraagd tijdens de zitting verklaard dat hij in huis in staat is om te tillen en dragen. Lopen en staan tijdens het werk zijn eveneens beperkt tot maximaal 2 uur per werkdag. Tevens is van belang dat appellant in hoger beroep zijn standpunt dat hij meer beperkt is, niet aan de hand van objectieve medische gegevens heeft onderbouwd.
4.3.
Omdat geen twijfel bestaat over de juistheid van de medische beoordeling door het Uwv ziet de Raad geen aanleiding voor het inschakelen van een onafhankelijke deskundige. Dit verzoek van appellant wordt daarom afgewezen.
4.4.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 1 december 2016 en gelet op de motivering en toelichting op de signaleringen die de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in de rapporten van 31 mei 2016 en 2 december 2016 heeft gegeven, heeft het Uwv voldoende gemotiveerd dat de geselecteerde functies voor appellant in medisch opzicht passend zijn te achten.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van
G.D. Alting Siberg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
12 september 2019.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
De griffier is verhinderd te ondertekenen.

KS