In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 september 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de arbeidsmogelijkheden van appellante, die sinds 29 september 2009 arbeidsongeschikt is. Appellante had een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen, maar na een herbeoordeling door het Uwv werd haar arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 51,98%. Het Uwv besloot op 26 juli 2017 dat appellante met ingang van 1 augustus 2017 niet langer recht had op een WGA-loonaanvullingsuitkering, maar op een WGA-vervolguitkering met een lagere mate van arbeidsongeschiktheid. Appellante ging hiertegen in beroep, maar de rechtbank Gelderland verklaarde haar beroep ongegrond. In hoger beroep voerde appellante aan dat haar arbeidsmogelijkheden niet goed in kaart waren gebracht en dat de geselecteerde functies ongeschikt waren.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv de arbeidsmogelijkheden van appellante op juiste wijze had vastgesteld. De Raad concludeerde dat er geen aanknopingspunten waren om te oordelen dat het Uwv verdergaande beperkingen had moeten aannemen. De geselecteerde functies waren in medisch opzicht geschikt en voldeden aan de eisen van de wetgever met betrekking tot realiteitswaarde. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.