ECLI:NL:CRVB:2019:303

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 januari 2019
Publicatiedatum
31 januari 2019
Zaaknummer
16-3476 WWAJ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag Wajong-uitkering na zorgvuldig medisch onderzoek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Limburg. Appellante had een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, welke door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) was afgewezen. De rechtbank had het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, en appellante ging in hoger beroep. De Raad beoordeelde of het Uwv terecht had geoordeeld dat appellante niet in aanmerking kwam voor de Wajong-uitkering.

De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd. De verzekeringsarts had appellante op 22 oktober 2014 onderzocht en op basis van de verzamelde informatie een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling en dat de functies die aan appellante waren geduid, medisch geschikt waren. Appellante had in hoger beroep herhaald dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was, maar de Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en het Uwv.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door R.E. Bakker, in tegenwoordigheid van griffier P.B. van Onzenoort.

Uitspraak

16.3476 WWAJ

Datum uitspraak: 23 januari 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
13 april 2016, 15/2879 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R. Engwegen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 december 2018. Namens appellante is mr. T.D.D. Loeffen verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. W.J.M.H. Lagerwaard.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren op [geboortedatum] 1991, heeft met een op 9 september 2014 door het Uwv ontvangen formulier een aanvraag ingediend voor arbeids- en inkomensondersteuning op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong 2010).
1.2.
Naar aanleiding van deze aanvraag heeft een verzekeringsarts van het Uwv appellante op 22 oktober 2014 gezien. Deze verzekeringsarts heeft in zijn rapport van 3 december 2014 geconcludeerd dat appellante participatiemogelijkheden heeft en op 3 december 2014 een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld die geldt per diezelfde datum. Vervolgens heeft een arbeidsdeskundige van het Uwv in een rapport van 20 januari 2015 geconcludeerd dat appellante op haar achttiende verjaardag in staat was ten minste 75% van het wettelijk minimumloon te verdienen. Daarop heeft het Uwv bij besluit van 21 januari 2015 de aanvraag van appellante afgewezen.
1.3.
Bij besluit van 19 augustus 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 21 januari 2015 ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen ten grondslag een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van
27 juli 2015 en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van
18 augustus 2015.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het onderzoek door de verzekeringsartsen voldoende is geweest. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de medische beperkingen van appellante onjuist zijn vastgesteld. Voor de dyslexie en de pijnklachten zijn beperkingen aangenomen. Dat appellante vanwege rechterarm- en schouderklachten niet boven schouderhoogte kan werken is niet met medische informatie onderbouwd. Uit de door appellante in beroep overgelegde informatie is niet af te leiden dat zij op de datum in geding meer beperkt was dan is aangenomen. De gestelde diagnose was bekend bij de verzekeringsartsen en is betrokken bij de vaststelling van de belastbaarheid. De rechtbank acht de geschiktheid van de functies voldoende onderbouwd door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep herhaald dat het medisch onderzoek onzorgvuldig heeft plaatsgevonden. Uit de Richtlijnen Reumatische ziekten en syndromen: Fibromyalgie van
mei 2002 (de Richtlijnen) en de uitspraak van de Raad van 18 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4715, volgt volgens appellante dat de verzekeringsartsen lichamelijk onderzoek hadden moeten verrichten. Ook is het rapport van 27 juli 2015 afgerond door een verzekeringsarts bezwaar en beroep die appellante niet zelf heeft gezien. De verzekeringsarts heeft verder ten onrechte vastgesteld dat appellante geen pijnstillende medicatie gebruikte. Ten slotte is het rapport van de verzekeringsarts niet concludent, omdat hij wel de diagnose PDD-NOS en fibromyalgie overneemt, maar de klachten die appellante ten gevolge daarvan ondervindt in twijfel trekt. Appellante heeft in hoger beroep eveneens herhaald dat zij meer beperkt is ten gevolge van fibromyalgie dan is aangenomen. Zij heeft daarbij verwezen naar de Richtlijnen, een artikel uit Edufit van 16 november 2015, informatie van de huisarts en een brief van de gemeente Roerdalen van 25 augustus 2017. De geduide functies overschrijden volgens appellante haar belastbaarheid.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In geschil is of het Uwv appellante terecht niet – op voet van artikel 2:3, eerste lid, sub b, van de Wajong 2010 – in aanmerking heeft gebracht voor een Wajong-uitkering.
4.2.
De gronden die appellante in hoger beroep over de medische beoordeling door het Uwv heeft aangevoerd zijn grotendeels een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek en de juistheid van de conclusies van de verzekeringsartsen van het Uwv. De rechtbank heeft de beroepsgronden van appellante besproken en voldoende gemotiveerd waarom deze niet slagen. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden geheel onderschreven. Hieraan wordt nog het volgende toegevoegd.
4.3.
Naar vaste rechtspraak van de Raad betekent het gegeven dat door de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen lichamelijk onderzoek is verricht niet dat het medisch onderzoek louter om die reden al onvoldoende zorgvuldig is. In de door appellante genoemde uitspraak van de Raad van 18 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4715, was geen lichamelijk onderzoek verricht en had de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen beperkingen aangenomen ten gevolge van fibromyalgie, terwijl uit informatie van de behandelend sector bleek dat betrokkene forse beperkingen ondervond. In de onderhavige zaak heeft de verzekeringsarts, met inachtneming van de Richtlijnen, op basis van actuele informatie van de behandelaars voor de pijnklachten van appellante beperkingen aangenomen in de rubrieken 3 tot en met 6 van de FML. Gelet hierop heeft appellante niet aannemelijk gemaakt dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest op de grond dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep haar niet zelf lichamelijk heeft onderzocht. De door appellante in hoger beroep ingebrachte informatie geeft geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling, alleen al omdat deze stukken geen informatie geven over de gezondheidstoestand van appellante op de datum in geding.
4.4.
De rechtbank wordt eveneens gevolgd in het oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante.
5. De overwegingen in 4.2 tot en met 4.4 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker, in tegenwoordigheid van P.B. van Onzenoort als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 januari 2019.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) P.B. van Onzenoort
md