Uitspraak
18.293 WAO
OVERWEGINGEN
BESLISSING
R.H. Koopman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 oktober 2019.
Centrale Raad van Beroep
Op 3 oktober 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellant, die in hoger beroep ging tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellant had verzocht om terug te komen van een eerder besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 25 januari 2001, waarin zijn aanvraag voor een WAO-uitkering was afgewezen. De Raad oordeelde dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden waren die een heroverweging van het besluit rechtvaardigden, zoals vereist door artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank had eerder al geoordeeld dat het Uwv de aanvraag van appellant op goede gronden had afgewezen, en de Raad bevestigde deze uitspraak.
Appellant had in het verleden ziekengeld ontvangen op basis van de Ziektewet, maar had geen rechtsmiddelen ingesteld tegen de beëindiging van deze uitkering. Na meerdere verzoeken om een WAO-uitkering, die door het Uwv als verzoeken om terug te komen van het eerdere besluit werden opgevat, werd appellant telkens afgewezen. De Raad concludeerde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat appellant geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangedragen die de afwijzing konden onderbouwen. De ‘certificat medical’ die appellant had ingediend, was al eerder in een bezwaarprocedure gebruikt en droeg niet bij aan een nieuwe onderbouwing van zijn aanvraag.
De Raad oordeelde dat het Uwv op zorgvuldige wijze had beslist en dat er geen aanleiding was om het bestreden besluit als evident onredelijk te beschouwen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd aan het Uwv.