ECLI:NL:CRVB:2019:3149

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 oktober 2019
Publicatiedatum
3 oktober 2019
Zaaknummer
17/4589 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep ingetrokken na tegemoetkoming door Uwv in bezwaren appellante

In deze zaak heeft appellante, vertegenwoordigd door mr. P.G.L. van Veghel, hoger beroep ingesteld tegen een beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Het Uwv had eerder een besluit genomen op 25 augustus 2016, waartegen appellante bezwaar had gemaakt. Op 5 april 2019 heeft het Uwv besloten het bestreden besluit niet langer te handhaven, wat betekent dat het Uwv tegemoet is gekomen aan de bezwaren van appellante. Vervolgens heeft mr. Van Veghel op 5 juni 2019 het hoger beroep ingetrokken en verzocht om veroordeling van het Uwv in de proceskosten.

De Centrale Raad van Beroep heeft in deze uitspraak geoordeeld dat, op basis van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), het bestuursorgaan kan worden veroordeeld in de kosten wanneer het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan aan de bezwaren van de indiener is tegemoetgekomen. De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv inderdaad aan de bezwaren van appellante tegemoet is gekomen en heeft besloten om het Uwv te veroordelen in de proceskosten die appellante heeft gemaakt in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep.

De proceskosten zijn begroot op € 1.024,- voor de procedure in beroep en € 512,- voor de procedure in hoger beroep, wat resulteert in een totaalbedrag van € 1.536,-. Deze uitspraak is gedaan door D. Hardonk-Prins, in tegenwoordigheid van L.R. Carlier als griffier, en is openbaar uitgesproken op 3 oktober 2019.

Uitspraak

Datum uitspraak: 3 oktober 2019

17 4589 WIA

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:75a en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
9 mei 2017, 16/3030 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. P.G.L. van Veghel, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft bij brief van 5 april 2019 besloten het bestreden besluit van 25 augustus 2016 niet langer te handhaven.
Per faxbericht van 5 juni 2019 heeft mr. Van Veghel namens appellante het hoger beroep ingetrokken en gelijktijdig aan de Raad verzocht het Uwv te veroordelen in de proceskosten.
Het Uwv heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid een verweerschrift in te dienen.
Onder toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het onderzoek ter zitting achterwege gelaten. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

Artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Awb bepaalt dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Namens appellante is het hoger beroep ingetrokken omdat het Uwv met de herroeping van de bestreden beslissing van 25 augustus 2016 geheel aan de bezwaren van appellante is tegemoetgekomen.
De Raad ziet aanleiding om het Uwv te veroordelen in de kosten die appellante in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De proceskosten worden, ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht, begroot op
€ 1.024,- in beroep en € 512,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep veroordeelt het Uwv in de kosten van appellante tot een bedrag van € 1.536,-.
Deze uitspraak is gedaan door D. Hardonk-Prins, in tegenwoordigheid van L.R. Carlier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 oktober 2019.
(getekend) D. Hardonk-Prins
(getekend) L.R. Carlier

KS