ECLI:NL:CRVB:2019:3168

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 oktober 2019
Publicatiedatum
4 oktober 2019
Zaaknummer
18/130 AWW-W
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om wraking in hoger beroep tegen de Sociale verzekeringsbank

In deze zaak heeft verzoekster een wrakingsverzoek ingediend tegen de behandelend rechter, M.A.H. van Dalen-van Bekkum, in het kader van hoger beroep tegen uitspraken van de rechtbank Noord-Holland. De wraking is gebaseerd op de stelling dat de behandelend rechter niet onpartijdig zou zijn, omdat zij eerder bij de Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft gewerkt en verzoekster geen toegang heeft gegeven tot bepaalde documenten. De Centrale Raad van Beroep heeft op 3 oktober 2019 geoordeeld dat er geen gegronde redenen zijn voor de wraking. De behandelend rechter heeft aangegeven dat er geen gelegaliseerde documenten zijn en dat de argumenten van verzoekster niet wijzen op vooringenomenheid. De Raad heeft vastgesteld dat de procedurele beslissing om de zaak niet naar een meervoudige kamer te verwijzen geen grond voor wraking kan zijn. De beslissing om het wrakingsverzoek af te wijzen is genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit voorzitter E. Dijt en de leden W.H. Bel en M. Greebe, in aanwezigheid van griffier V.Y. van Almelo.

Uitspraak

18.130 AWW-W, 19/2723 AWW-W

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Beslissing op het verzoek om wraking gedaan door
Partijen:
[verzoekster] te [woonplaats] (verzoekster)
Datum beslissing: 3 oktober 2019
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft [A] hoger beroep ingesteld tegen de uitspraken van de rechtbank Noord-Holland van 29 november 2017, 17/2555, en 13 mei 2018, 18/3662, in gedingen tussen verzoekster en de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb).
Op 18 juli 2019 is aan partijen medegedeeld dat de behandeling ter zitting van deze hoger beroepen zal plaatsvinden op 22 augustus 2019 en dat M.A.H. van Dalen-van Bekkum de behandelend rechter is (behandelend rechter).
Op 12 augustus 2019 heeft verzoekster verzocht de behandeling van de hoger beroepen te verwijzen naar een meervoudige kamer. Dit verzoek is vooralsnog afgewezen bij brief van
16 augustus 2019.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 augustus 2019, waarna de behandelend rechter het onderzoek heeft gesloten en aan partijen heeft medegedeeld dat zij in raadkamer zal nadenken over het verzoek om meervoudige behandeling en dat, als geen verwijzing naar de meervoudige kamer zal plaatsvinden, uitspraak zal worden gedaan. Hierop heeft verzoekster een verzoek om wraking ingediend en dat verzoek bij brief van 22 augustus 2019 nader onderbouwd.
De behandelend rechter heeft gereageerd op het wrakingsverzoek en meegedeeld daarin niet te berusten.
Verzoekster en de behandelend rechter zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord ter zitting van 26 september 2019. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door [A]. De behandelend rechter is, zoals aangekondigd, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. In artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Blijkens de memorie van toelichting bij artikel 8:15 van de Awb is de ratio van het instituut van wraking gelegen in het waken tegen inbreuken op de rechterlijke onpartijdigheid.
2. Verzoekster heeft aan het verzoek om wraking ten grondslag gelegd dat de hoger beroepen moeten worden behandeld door drie rechters, die de onderhavige zaak niet eerder hebben behandeld, temeer omdat de behandelend rechter, die enige jaren werkzaam is geweest bij de Svb, zich niet bereid heeft getoond verzoekster kennis te laten nemen van kopieën van door de bevoegde autoriteiten gelegaliseerde officiële documenten en van bewijsstukken van registratie in de Basisregistratie personen (Brp), waaruit blijkt van een huwelijk op
27 december 1994 dat naar Nederlands recht wordt erkend.
3. Een wrakingsgrond moet zijn gelegen in feiten of omstandigheden die betrekking hebben op (de persoon van) de rechter die de zaak behandelt. Bij een beoordeling van een beroep op het ontbreken van de onpartijdigheid van de rechter dient voorts het uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing vormt voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is (zie onder meer het arrest van de Hoge Raad van 21 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM9141).
4.1.
De beslissing om de behandeling van het hoger beroep te verwijzen naar een meervoudige kamer is een zogeheten procedurele beslissing. Dergelijke beslissingen kunnen als zodanig nooit grond vormen voor wraking: wraking is geen verkapt rechtsmiddel. Het gerecht dat over het wrakingsverzoek moet oordelen (de wrakingskamer) komt geen oordeel toe over de juistheid van een procedurele beslissing. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak. Ook de motivering van een procedurele beslissing kan geen grond vormen voor wraking, ook niet indien het zou gaan om een door de wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de procedurele beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven (zie de uitspraak van de Raad van 26 november 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3746).
4.2.
Gelet op de in 4.1 weergegeven maatstaf, die is ontleend aan het arrest van de Hoge Raad van 25 september 2018 (ECLI:NL:HR:2018:1413), moet worden geoordeeld dat niet kan worden gezegd dat de beslissing om de zaak niet zonder meer te verwijzen naar een meervoudige kamer – naar objectieve maatstaven – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de behandelend rechter.
4.3.
De behandelend rechter heeft in haar reactie medegedeeld dat tussen partijen niet in geschil is dat er geen gelegaliseerde documenten en bewijzen van inschrijving in de Brp zijn.
Ook heeft zij gewezen op het hier aan de orde zijnde juridisch toetsingskader, bestaande uit artikel 4:6 van de Awb. Gelet hierop wijst wat verzoekster heeft aangevoerd met betrekking tot het niet kunnen kennis nemen van officiële documenten en bewijzen van inschrijving in de Brp evenmin op vooringenomenheid van de behandelend rechter.
4.4.
Ook het feit dat de behandelend rechter tot 2002 enige jaren bij de Svb heeft gewerkt vormt, zowel op zichzelf bezien als in onderlinge samenhang met de andere door verzoekster aangevoerde argumenten, geen grond voor toewijzing van het wrakingsverzoek. Verzoekster heeft in dit verband geen concrete feiten en omstandigheden naar voren gebracht waaruit
(de schijn van) vooringenomenheid zou kunnen worden afgeleid.
4.5.
Het verzoek om wraking van de behandelend rechter wordt dan ook afgewezen.
5. Voor veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om wraking af.
Deze beslissing is gedaan door E. Dijt als voorzitter en W.H. Bel en M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van V.Y. van Almelo als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 oktober 2019.
(getekend) E. Dijt
(getekend) V.Y. van Almelo
JvC