In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 oktober 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die zich had aangemeld voor bijstand op grond van de Participatiewet, had zijn aanvraag ingediend met de mededeling dat hij dakloos was en in zijn auto sliep. De gemeente Amsterdam heeft echter vastgesteld dat appellant niet op de opgegeven locaties verbleef en heeft zijn aanvraag afgewezen op basis van een schending van de inlichtingenverplichting.
De Raad heeft vastgesteld dat appellant op 5 september 2017 zijn aanvraag indiende en op 12 september 2017 door handhavingsspecialisten werd aangetroffen in zijn auto op de opgegeven locatie. Echter, bij vervolgbezoeken op 14, 15, 19 en 20 september 2017 werd appellant niet meer aangetroffen. De Raad oordeelde dat appellant zijn verblijfplaats niet correct had opgegeven en dat hij wijzigingen in zijn verblijf niet had doorgegeven, wat leidde tot de conclusie dat zijn recht op bijstand niet kon worden vastgesteld.
In hoger beroep heeft appellant betoogd dat hij de inlichtingenverplichting niet had geschonden, omdat hij dakloos was en in zijn auto verbleef. De Raad verwierp dit argument, omdat appellant had moeten doorgeven dat hij ook bij vrienden verbleef. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af, omdat er geen grond was voor een veroordeling tot schadevergoeding. De uitspraak benadrukt het belang van het naleven van de inlichtingenverplichting voor bijstandsaanvragen.