Uitspraak
16.3956 AOW
OVERWEGINGEN
17 juli 2015 tot 1 september 2016.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 oktober 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) aan een betrokkene die stelt duurzaam gescheiden te leven van haar echtgenoot. De Raad heeft de zaak in behandeling genomen na een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, die de betrokkene in het gelijk had gesteld. De Sociale verzekeringsbank (Svb) had hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak, omdat zij van mening was dat er geen sprake was van duurzaam gescheiden leven. De betrokkene had in haar aanvraag aangegeven dat zij gehuwd was, maar permanent gescheiden woonde van haar echtgenoot. De Svb had haar een ouderdomspensioen voor gehuwden toegekend, maar dit werd bestreden door de betrokkene.
De rechtbank had geoordeeld dat de betrokkene als duurzaam gescheiden levend moest worden aangemerkt, onder verwijzing naar een convenant dat in 1998 was gesloten. De Svb betwistte echter de juistheid van deze beoordeling en stelde dat de rechtbank onzorgvuldig had gehandeld door het convenant bij haar oordeel te betrekken, aangezien dit niet in de processtukken was opgenomen. De Raad oordeelde dat de rechtbank inderdaad de goede procesorde had geschonden door het convenant te betrekken zonder dat de Svb dit had kunnen inzien.
De Raad concludeerde dat er geen sprake was van duurzaam gescheiden leven, omdat de betrokkene en haar echtgenoot regelmatig contact hadden en financiële verplichtingen jegens elkaar hadden. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de Svb ongegrond, waardoor de betrokkene niet in aanmerking kwam voor het ouderdomspensioen voor ongehuwden.