ECLI:NL:CRVB:2019:3217

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 oktober 2019
Publicatiedatum
10 oktober 2019
Zaaknummer
18/2722 WAO-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid Uwv om bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren wegens gebrek aan gronden

Op 2 oktober 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van een appellant tegen het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De zaak betreft een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 18 april 2018. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het Uwv bevoegd was om het bezwaar van de appellant tegen het besluit van 23 mei 2017 niet-ontvankelijk te verklaren, omdat het bezwaarschrift geen gronden bevatte. De appellant had op 12 juli 2017 een bezwaarschrift ingediend, maar dit was incompleet en voldeed niet aan de eisen. Het Uwv had de appellant de kans gegeven om zijn bezwaarschrift aan te vullen, maar hij had hier niet op gereageerd. Hierdoor verklaarde het Uwv het bezwaar niet-ontvankelijk.

In hoger beroep heeft de appellant gesteld dat de uitspraak van de rechtbank onjuist was en dat het besluit van het Uwv niet correct was. Hij voerde aan dat hij alle benodigde gegevens had verstrekt, maar de Raad oordeelde dat het bezwaarschrift dat het Uwv had ontvangen geen gronden bevatte. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv terecht het bezwaar niet-ontvankelijk had verklaard. De uitspraak is openbaar uitgesproken en is gebaseerd op de overwegingen dat de appellant zijn gronden van bezwaar niet tijdig had kenbaar gemaakt, ondanks de mogelijkheid die hem was geboden.

De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd en daarmee de beslissing van het Uwv om het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren bekrachtigd. De uitspraak benadrukt het belang van het indienen van een volledig bezwaarschrift met duidelijke gronden, zoals vereist door de Algemene wet bestuursrecht.

Uitspraak

18.2722 WAO-PV

Datum uitspraak: 2 oktober 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 18 april 2018, 17/5455 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] , Marokko (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Zitting heeft: J.P.M. Zeijen
Griffier: H. Spaargaren
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 oktober 2019. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Anandbahadoer.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
1.1.
Bij besluit van 23 mei 2017 heeft het Uwv het verzoek van appellant om terug te komen van het eerdere besluit van 6 augustus 2001 inzake weigering van toekenning van een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) afgewezen, omdat appellant in zijn verzoek geen nieuwe informatie heeft vermeld.
1.2.
Op 12 juli 2017 heeft het Uwv een bezwaarschrift van appellant tegen het besluit van 23 mei 2017 ontvangen. Bij brief van 13 juli 2017 heeft het Uwv appellant geïnformeerd dat zijn bezwaarschrift incompleet is omdat hij niet heeft vermeld waarom hij het niet eens is met de beslissing. Het Uwv heeft appellant tot en met 9 augustus 2017 gegeven om zijn bezwaarschrift compleet te maken en heeft vermeld dat als appellant te laat reageert het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard kan worden. Het Uwv heeft na het uitblijven van een reactie van appellant het bezwaar bij beslissing op bezwaar van 15 augustus 2017 (bestreden besluit) niet-ontvankelijk verklaard.
1.3.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat appellant in zijn bezwaarschrift enkel heeft vermeld dat hij zich niet met de beschikking kan verenigen, omdat de beschikking onjuist is. De rechtbank is met het Uwv van oordeel dat het bezwaarschrift geen gronden bevat. Nu appellant zijn gronden van bezwaar – ondanks het door het Uwv bij brief van 13 juli 2017 gedane verzoek daartoe – niet kenbaar heeft gemaakt, is de rechtbank van oordeel dat het Uwv bevoegd was om het bezwaar op grond van artikel 6:6, sub a, van de Algemene wet bestuursrecht niet-ontvankelijk te verklaren.
1.4.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het Uwv bevoegd was om het bezwaar van appellant tegen het besluit van 23 mei 2017 niet-ontvankelijk te verklaren. Appellant heeft in hoger beroep gesteld dat de uitspraak van de rechtbank onjuist is en dat het besluit van het Uwv niet juist is. Hij heeft daarbij uitsluitend vermeld dat zijn WAO-aanvraag is afgewezen, terwijl hij toch alle gegevens naar het Uwv heeft gezonden. De Raad begrijpt dat appellant met het laatste doelt op de gegevens die hij heeft verstrekt in het kader van de aanvraag die heeft geleid tot het besluit van 6 augustus 2001, de procedure naar aanleiding van dat besluit en/of eerdere verzoeken om terug te komen van het besluit van 6 augustus 2001. Dit neemt echter niet weg dat het bezwaarschrift dat het Uwv op 12 juli 2017 heeft ontvangen geen gronden bevat en dat appellant ook niet alsnog binnen de daartoe door het Uwv gestelde termijn gronden kenbaar heeft gemaakt tegen het besluit van 23 mei 2017. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit dan ook terecht ongegrond verklaard.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) H. Spaargaren (getekend) J.P.M. Zeijen
Voor eensluidend afschrift
de griffier van de Centrale Raad van Beroep