ECLI:NL:CRVB:2019:3219

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 oktober 2019
Publicatiedatum
10 oktober 2019
Zaaknummer
17/7390 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep na overlijden appellant zonder erfgenamen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 oktober 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant die op 28 februari 2019 is overleden. De appellant had hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 26 oktober 2017. Na het overlijden van de appellant is gebleken dat er geen erfgenamen zijn die de appellant in dit geding hebben opgevolgd en die het geding zouden willen voortzetten. Ondanks de aankondiging in de Staatscourant op 1 augustus 2019, hebben zich geen belanghebbenden gemeld met het verzoek om als partij aan het geding deel te nemen. Hierdoor is het processueel belang van de appellant bij de voortzetting van het geding komen te vervallen.

De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat er geen mogelijkheid is voor voortzetting van het hoger beroep, aangezien er geen erfgenamen zijn die het belang van de appellant kunnen vertegenwoordigen. De Raad heeft het hoger beroep dan ook niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van R.H. Koopman als griffier, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

17.7390 WAO

Datum uitspraak: 2 oktober 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
26 oktober 2017, 17/773 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
wijlen [appellant] , in leven laatstelijk gewoond hebbende te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het is de Raad gebleken dat appellant op 28 februari 2019 is overleden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 juni 2019 alwaar zich namens appellant niemand heeft gemeld. Het Uwv was vertegenwoordigd door L. den Hartog.
Het onderzoek ter zitting is geschorst.
De Raad heeft, gelet op het bepaalde in artikel 8:26, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, in de Staatscourant van 1 augustus 2019 aangekondigd dat het onderzoek ter zitting zal worden voortgezet op 12 september 2019.
Van de zijde van de erfgenamen van appellant is niemand ter zitting verschenen. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. R.E.J.P.M. Rutten.

OVERWEGINGEN

1. Appellant is [in] 2019 overleden. Daarmee is zijn belang bij voortzetting van het geding komen te vervallen.
2. Niet gebleken is van erfgenamen die appellant in dit geding zijn opgevolgd en die het geding zouden willen voortzetten. Ook na de aankondiging in de Staatscourant hebben zich geen belanghebbenden gemeld met het verzoek als partij aan het geding te mogen deelnemen.
3. Uit het voorgaande volgt dat het processuele belang aan de beoordeling van het hoger beroep is komen te ontvallen. Het hoger beroep zal om die reden niet-ontvankelijk worden verklaard.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van
R.H. Koopman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 oktober 2019.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) R.H. Koopman

RB