ECLI:NL:CRVB:2019:3229
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toekenning van bijstand en terugwerkende kracht in sociale zekerheidsrecht
In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 1 oktober 2019, staat de toekenning van bijstand centraal. Appellant, die bijstand heeft aangevraagd, is van mening dat deze bijstand met terugwerkende kracht moet worden verleend vanaf 14 juni 2017, terwijl het college van burgemeester en wethouders van Den Haag de bijstand pas heeft toegekend per 3 oktober 2017, de datum waarop appellant zich daadwerkelijk heeft gemeld voor bijstand. De rechtbank Den Haag heeft in haar eerdere uitspraak op 18 december 2018, waartegen het hoger beroep is ingesteld, terecht overwogen dat er in beginsel geen recht op bijstand bestaat voor de periode voorafgaand aan de aanvraagdatum, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die dit rechtvaardigen.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij zich ook op 14 juni 2017 al had gemeld voor bijstand. Echter, de Centrale Raad van Beroep oordeelt dat appellant zijn stelling niet heeft onderbouwd met concrete en verifieerbare gegevens. Bovendien blijkt uit de mededelingen die appellant heeft ontvangen, dat hij niet is afgehouden van het indienen van een bezwaarschrift of een nieuwe aanvraag. De Raad concludeert dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat bijstand met terugwerkende kracht wordt toegekend. Daarom bevestigt de Raad de uitspraak van de rechtbank en wordt het hoger beroep afgewezen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.