ECLI:NL:CRVB:2019:3280
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Tussenuitspraak inzake WIA-uitkering en medische beoordeling van appellant
In deze tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep, gedateerd 17 oktober 2019, wordt het hoger beroep van appellant tegen eerdere uitspraken van de rechtbank Rotterdam behandeld. Appellant, die als lasser werkzaam was, heeft zich op 17 september 2012 ziek gemeld vanwege rugklachten, waaraan later psychische klachten zijn toegevoegd. In het kader van zijn aanvraag voor een WIA-uitkering heeft een verzekeringsarts appellant beoordeeld en een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld. Het Uwv heeft vastgesteld dat appellant recht heeft op een WIA-uitkering, maar appellant is het niet eens met de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid en heeft bezwaar gemaakt.
De rechtbank heeft in eerdere uitspraken geoordeeld dat het Uwv de medische situatie van appellant correct heeft beoordeeld, maar appellant heeft in hoger beroep nieuwe medische informatie ingebracht. De Centrale Raad heeft een onafhankelijke deskundige benoemd om de belastbaarheid van appellant te beoordelen. De deskundige concludeert dat appellant meer beperkingen heeft dan eerder vastgesteld in de FML's. De Raad oordeelt dat het bestreden besluit van het Uwv een ontoereikende medische grondslag heeft en draagt het Uwv op om de FML's te herzien in overeenstemming met het deskundigenrapport.
De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling en de rol van onafhankelijke deskundigen in het proces. De Raad heeft het Uwv opgedragen om binnen zes weken het gebrek in de besluiten te herstellen, waarbij de nieuwe bevindingen van de deskundige in acht moeten worden genomen.