ECLI:NL:CRVB:2019:3284

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 oktober 2019
Publicatiedatum
17 oktober 2019
Zaaknummer
17/4013 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de toekenning van een Wajong-uitkering en de medische beoordeling door het Uwv

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 oktober 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Appellant, geboren in 1990, had een aanvraag voor een Wajong-uitkering ingediend, maar het Uwv had vastgesteld dat hij niet voldeed aan de voorwaarden voor deze uitkering. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, en appellant ging in hoger beroep. De Raad oordeelde dat de medische beoordeling door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd. Appellant had op zijn achttiende verjaardag een lichte verstandelijke beperking, maar beschikte toen over arbeidsvermogen. De Raad concludeerde dat de beperkingen van appellant na zijn achttiende zijn toegenomen door psychische klachten, maar dat deze niet duurzaam waren. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv terecht had geweigerd appellant een Wajong-uitkering toe te kennen. De Raad wees erop dat er goede behandelmogelijkheden zijn voor de psychische klachten van appellant, wat betekent dat zijn huidige gebrek aan arbeidsvermogen van tijdelijke aard is.

Uitspraak

17.4013 WAJONG

Datum uitspraak: 17 oktober 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 11 april 2017, 16/8881 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.A.L. Timmermans, advocaat, hoger beroep ingesteld en een nader stuk ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 september 2019. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Timmermans. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.E.J.P.M. Rutten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is geboren op [geboortedatum] 1990. Hij heeft op 1 december 2015 een aanvraag
Beoordeling arbeidsvermogen ingediend. Na medisch en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 25 februari 2016 vastgesteld dat appellant niet aan de voorwaarden voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) voldoet. Het bezwaar van appellant is bij besluit van 13 oktober 2016 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. Daarin is het standpunt gehandhaafd dat appellant, ondanks een lichte verstandelijke beperking, op zijn achttiende verjaardag over arbeidsvermogen beschikte. Ten gevolge van bijkomende, in de tijd toegenomen psychische klachten, die zijn ontstaan tussen de negentiende en twintigste verjaardag van appellant, is hij niet meer in staat geacht een uur aaneengesloten en vier uur per dag te werken. Deze situatie is volgens de artsen van het Uwv bij adequate behandeling van tijdelijke aard. Het ontbreken van arbeidsvermogen is niet als duurzaam aangemerkt.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat de medische en arbeidskundige onderzoeken op een voldoende zorgvuldige wijze hebben plaatsgevonden. Er is een consistent beeld gegeven van de beperkingen en arbeidsmogelijkheden van appellant. Hieruit volgt genoegzaam dat appellant op zijn achttiende jaar arbeidsvermogen had. Appellant heeft zijn rijbewijs gehaald en heeft meer dan twee jaar gewerkt als stukadoor. Er zijn geen objectieve gegevens waaruit blijkt dat zijn mogelijkheden op achttienjarige leeftijd zijn overschat. De rechtbank heeft verder vastgesteld dat niet in geschil is dat appellant vanaf zijn negentiende à twintigste jaar geen arbeidsmogelijkheden had. Het Uwv heeft volgens de rechtbank voldoende aannemelijk gemaakt dat er behandelmogelijkheden zijn die kunnen leiden tot een verbetering van de belastbaarheid. Appellant heeft geen gegevens ingebracht waaruit blijkt dat er geen mogelijkheden tot verbetering zijn. De rechtbank heeft daarbij opgemerkt dat begeleiding door de jeugdreclassering niet hetzelfde is als een psychiatrische behandeling. Het oordeel dat appellant duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft, is dus niet af te leiden uit de stelling van appellant dat langdurige begeleiding door de jeugdreclassering geen resultaat heeft gehad. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellant op zijn achttiende jaar beschikte over mogelijkheden tot arbeidsparticipatie en dat appellant vanaf zijn negentiende dan wel twintigste levensjaar niet beschikt over arbeidsvermogen, maar dat hij dat wel kan ontwikkelen. Het Uwv heeft daarom terecht geweigerd appellant in aanmerking te brengen voor een Wajong-uitkering.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat zich voor zijn achttiende een groot aantal feiten heeft voorgedaan op grond waarvan de rechtbank tot een ander oordeel had moeten komen. Appellant heeft door gedragsproblemen van basisscholen moeten wisselen en zijn middelbare school niet afgemaakt. Vanaf zijn tiende is hij veelvuldig in aanraking geweest met justitie. Taakstraffen heeft hij niet kunnen volbrengen omdat hij zich niet aan afspraken kan houden en omdat zijn werkhouding en inzet te wensen overlieten. In 2015 is een depressieve stoornis, impulscontrolestoornis en een anti-sociale persoonlijkheidsstoornis gediagnosticeerd, onder verwijzing naar het feit dat appellant vanaf twaalfjarige leeftijd bekend is bij jeugdreclassering. Appellant is van mening dat vóór zijn achttiende, naast de verstandelijke beperking, sprake was van gedragsproblemen en een persoonlijkheidsstoornis. Hij heeft pas op zijn twintigste zijn rijbewijs gehaald en het “werk” als stukadoor begon als stage op school. Dit werk is hij kwijtgeraakt door agressie en ruzie. Appellant meent dat hij in ieder geval niet beschikt over basale werknemersvaardigheden. Zijn gedragsproblematiek en persoonlijkheidsstoornis zitten in zijn aard en zijn nagenoeg onbehandelbaar. Het ontbreken van arbeidsvermogen is duurzaam. Appellant heeft ter onderbouwing van zijn standpunt een verklaring van een ex-collega ingezonden. Appellant heeft verzocht een onafhankelijke deskundige te benoemen.
3.2.
Het Uwv heeft gevraagd om bevestiging van de aangevallen uitspraak. Het Uwv heeft daarbij verwezen naar de rapporten die ten grondslag liggen aan het bestreden besluit. Er zijn volgens het Uwv geen medische stukken waaruit is af te leiden dat de later gediagnosticeerde stoornissen op het achttiende jaar al dusdanig aanwezig waren dat deze leidden tot een onvermogen om een uur aaneengesloten en vier uur per dag te functioneren. Er is geen psychiatrisch behandelverleden. Het huidig functioneren kan niet als maatgevend voor het functioneren van appellant op achttienjarige leeftijd worden aangemerkt.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.
Ingevolge artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong, voor zover hier van belang, is jonggehandicapte de ingezetene die:
a. op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft.
Op grond van het tweede lid wordt de ingezetene die op de dag, bedoeld in het eerste lid, onder a of b, beperkingen ondervindt als gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling, maar op grond van het eerste lid niet aangemerkt wordt als jonggehandicapte, alsnog jonggehandicapte, indien hij binnen vijf jaar na die dag duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft, indien dit voortkomt uit dezelfde oorzaak als die op grond waarvan hij beperkingen als gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling ondervond, op de dag, bedoeld in onderdeel a of b.
4.1.2.
Ingevolge artikel 1a:1, vierde lid, van de Wajong wordt onder duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben de situatie verstaan waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen.
4.1.3.
In artikel 1a:1, achtste lid, van de Wajong is bepaald dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur met betrekking tot het eerste, vierde en zesde lid nadere regels kunnen worden gesteld. Deze nadere regels zijn neergelegd in het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (hierna: Schattingsbesluit).
4.1.4.
Op grond van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit heeft de betrokkene geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie als bedoeld in de artikelen 1a:1, eerste lid, van de Wajong, indien hij:
a. geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie;
b. niet over basale werknemersvaardigheden beschikt;
c. niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur; of
d. niet ten minste vier uur per dag belastbaar is, tenzij hij ten minste twee uur per dag belastbaar is en in staat is per uur ten minste een bedrag te verdienen dat gelijk is aan het minimumloon per uur. Het Uwv moet dus in een situatie als hier aan de orde in de eerste plaats beoordelen of de betrokkene op zijn achttiende verjaardag voldoet aan (ten minste) een van deze vier genoemde voorwaarden. Is dat het geval, dan heeft de betrokkene geen arbeidsvermogen en moet het Uwv beoordelen of de betrokkene duurzaam geen mogelijkheden voor arbeidsparticipatie heeft. Heeft de betrokkene op zijn achttiende ondanks beperkingen arbeidsvermogen, dan ligt een beoordeling aan de hand van artikel 1a:1, tweede lid, van de Wajong in de rede. Voor een meer algemene beschrijving van het beoordelingskader wordt verwezen naar de uitspraak van de Raad van 5 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1018.
4.2.
De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat het onderzoek door het Uwv op juiste en zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De beschikbare gegevens zijn door de artsen van het Uwv op inzichtelijke wijze meegenomen in de beoordeling. Daarbij is uiteengezet dat appellant op zijn achttiende een lichte verstandelijke beperking had. Appellant heeft daarmee het regulier basisonderwijs kunnen doorlopen, als stukadoor kunnen werken en later zijn rijbewijs kunnen behalen. Daarmee heeft hij aangetoond dat hij op zijn achttiende in staat was een taak in een arbeidsorganisatie uit te voeren en dat hij over werknemersvaardigheden beschikte. Door zijn lichte verstandelijke beperking duurt het aanleren van nieuwe dingen langer, zijn afgebakende deeltaken noodzakelijk en moet werk routinematig en goed gestructureerd zijn. Omgaan met stress is beperkt, waardoor tijdsdruk en voortdurende deadlines moeten worden vermeden. Ook conflicthantering is beperkt. Deze beperkingen waren aanwezig op de achttiende verjaardag van appellant en zijn blijvend. Er zijn geen objectiveerbare gegevens die wijzen op de diagnose ADHD. Uit de gegevens van GGZ is afgeleid dat stemmings- en angstproblemen zijn ontstaan na het achttiende levensjaar van appellant. Met inachtneming van deze gegevens is de conclusie getrokken dat de beperkingen van appellant rond zijn twintigste levensjaar zijn toegenomen, doordat hij in een depressie is terecht gekomen. Appellant heeft geen dag-nachtritme en hij is niet in staat om zorg te dragen voor de eigen ADL. Eenvoudige taken voert hij niet uit en hij is hiertoe ook niet te bewegen. Hij houdt zich niet aan afspraken en kan plotseling verbaal of fysiek agressief reageren. Er is niet of nauwelijks contact met hem te krijgen. Hij is niet in staat om een uur aaneengesloten dan wel vier uur per dag arbeid te verrichten en beschikt niet over basale werknemersvaardigheden. Een deel van de klachten was al voor het achttiende levensjaar aanwezig, maar deze klachten waren destijds niet dermate beperkend dat appellant niet geschikt was voor eenvoudige werkzaamheden met vaste en bekende werkwijzen. Appellant was ten tijde van het onderzoek door de arts van het Uwv recent gestart met behandeling bij de GGZ en verwezen voor een intensieve behandeling naar Idris Amarant. Uiteengezet is dat er goede behandelmogelijkheden bestaan voor depressieve stoornissen en angstproblemen, óók voor mensen met een verstandelijke beperking. Genoemd zijn instellen op medicatie en een behandeling met als doel activeren, bieden van dagstructuur en bieden van dag-nachtritme. Hiermee kunnen de psychische klachten opklaren. Met de resterende beperkingen als gevolg van de lichte verstandelijke handicap is functioneren in arbeid mogelijk. Het thans ontbreken van arbeidsvermogen is daarom van tijdelijke aard geacht. Daarbij is meegewogen dat de stelling dat de taakstraffen en begeleiding door jeugdreclassering niet tot gedragsverbetering hebben geleid niet betekent dat het huidige medische beeld van appellant niet kan verbeteren, omdat dat losstaat van de problemen die appellant in zijn gedrag heeft laten zien en er geen medisch objectiveerbare gegevens zijn die aantonen dat appellant vóór zijn achttiende levensjaar een ziektebeeld had dat de gedragsproblemen verklaart. Met de rechtbank wordt geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de juistheid van deze naar behoren gemotiveerde conclusies van het Uwv.
4.3.
Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd geeft geen aanleiding voor een ander oordeel. Over de herhaalde stelling van appellant dat zijn problemen op school en contacten met justitie te maken hebben met gedragsproblemen die terug te voeren zijn op een persoonlijkheids- of andere stoornis heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep terecht opgemerkt dat daarvoor onvoldoende aanknopingspunten te vinden zijn in de beschikbare medische gegevens. Er zijn verder geen nieuwe gegevens overgelegd die erop duiden dat de medische en arbeidskundige beoordeling door het Uwv tot onjuiste conclusies heeft geleid. Dit valt ook niet af te leiden uit de overgelegde verklaring over het gedrag en de persoonlijke problemen van appellant die zich tijdens het stukadoorswerk in 2006 zouden hebben voorgedaan.
4.4.
Het verzoek van appellant om een medisch deskundige te benoemen wordt afgewezen. De hiertoe noodzakelijke twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling door het Uwv ontbreekt.
5. De overwegingen in 4.2 tot en met 4.4 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D. Hardonk-Prins, in tegenwoordigheid van E. Diele als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2019.
(getekend) D. Hardonk-Prins
(getekend) E. Diele

VC