ECLI:NL:CRVB:2019:333
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand wegens niet gemelde werkzaamheden en niet verschijnen op oproep
In deze zaak gaat het om de intrekking van de bijstand van appellant, die sinds 16 februari 2010 bijstand ontving op basis van de Participatiewet. De intrekking vond plaats omdat appellant op geld waardeerbare werkzaamheden niet had gemeld en niet was verschenen op een oproep voor een gesprek. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, die het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond had verklaard. De rechtbank oordeelde dat appellant zijn inlichtingenverplichting had geschonden door niet te melden dat hij hand- en spandiensten verrichtte in het café van zijn ouders. Appellant had verklaard dat hij deze werkzaamheden sinds maart 2015 verrichtte, maar had dit niet gemeld bij het college. Het college had daarom de bijstand met ingang van 17 januari 2017 ingetrokken, omdat appellant niet was verschenen op een gesprek en de gevraagde gegevens niet had overgelegd. In hoger beroep herhaalt appellant zijn eerdere argumenten, maar de Raad oordeelt dat de rechtbank op juiste gronden heeft geoordeeld. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep af.