ECLI:NL:CRVB:2019:3352
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening van bijstand en terugvordering wegens niet gemelde inkomsten uit gokactiviteiten en bijschrijvingen van ex-echtgenote
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit van het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer ongegrond heeft verklaard. Appellant ontvangt sinds 1 februari 2011 bijstand op grond van de Participatiewet (PW). Naar aanleiding van een onderzoek naar de rechtmatigheid van de bijstandsverlening heeft het college bankafschriften opgevraagd en appellant gehoord. Uit het onderzoek bleek dat appellant tussen oktober 2011 en november 2016 inkomsten uit gokactiviteiten had van in totaal € 3.992,23 en dat hij in 2017 bedragen van zijn ex-echtgenote ontving. Op basis van deze gegevens heeft het college besloten de bijstand van appellant te herzien en terug te vorderen, omdat de ontvangen bedragen als inkomen werden aangemerkt en appellant deze niet had gemeld.
De rechtbank heeft in haar uitspraak overwogen dat de ontvangen bedragen, zowel de gokwinsten als de bijschrijvingen van de ex-echtgenote, als inkomen moeten worden aangemerkt. De rechtbank stelde dat het voor de kwalificatie als inkomen niet van belang is of appellant per saldo meer heeft verloren dan gewonnen bij het gokken. Ook de wijze van besteding van de ontvangen bedragen is niet relevant. Appellant heeft in hoger beroep de gronden herhaald die hij in beroep had aangevoerd, maar de Raad heeft geoordeeld dat de rechtbank deze gronden gemotiveerd heeft weerlegd. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.
De uitspraak is gedaan door A.M. Overbeeke, met M. Zwart als griffier, en is openbaar uitgesproken op 22 oktober 2019.