ECLI:NL:CRVB:2019:3352

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 oktober 2019
Publicatiedatum
24 oktober 2019
Zaaknummer
18/6562 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van bijstand en terugvordering wegens niet gemelde inkomsten uit gokactiviteiten en bijschrijvingen van ex-echtgenote

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit van het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer ongegrond heeft verklaard. Appellant ontvangt sinds 1 februari 2011 bijstand op grond van de Participatiewet (PW). Naar aanleiding van een onderzoek naar de rechtmatigheid van de bijstandsverlening heeft het college bankafschriften opgevraagd en appellant gehoord. Uit het onderzoek bleek dat appellant tussen oktober 2011 en november 2016 inkomsten uit gokactiviteiten had van in totaal € 3.992,23 en dat hij in 2017 bedragen van zijn ex-echtgenote ontving. Op basis van deze gegevens heeft het college besloten de bijstand van appellant te herzien en terug te vorderen, omdat de ontvangen bedragen als inkomen werden aangemerkt en appellant deze niet had gemeld.

De rechtbank heeft in haar uitspraak overwogen dat de ontvangen bedragen, zowel de gokwinsten als de bijschrijvingen van de ex-echtgenote, als inkomen moeten worden aangemerkt. De rechtbank stelde dat het voor de kwalificatie als inkomen niet van belang is of appellant per saldo meer heeft verloren dan gewonnen bij het gokken. Ook de wijze van besteding van de ontvangen bedragen is niet relevant. Appellant heeft in hoger beroep de gronden herhaald die hij in beroep had aangevoerd, maar de Raad heeft geoordeeld dat de rechtbank deze gronden gemotiveerd heeft weerlegd. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.

De uitspraak is gedaan door A.M. Overbeeke, met M. Zwart als griffier, en is openbaar uitgesproken op 22 oktober 2019.

Uitspraak

18.6562 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 6 december 2018, 18/4094 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer (college)
Datum uitspraak: 22 oktober 2019
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J. Berkouwer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontvangt sinds 1 februari 2011 bijstand, laatstelijk op grond van de Participatiewet (PW) naar de kostendelersnorm.
1.2.
In het kader van een onderzoek naar de rechtmatigheid van de aan hem verleende bijstand heeft het college bankafschriften bij appellant opgevraagd, hem op 11 augustus 2017 gehoord en gegevens gevorderd bij Unibet. Uit deze gegevens blijkt dat appellant in de periode van oktober 2011 tot en met november 2016 inkomsten heeft gehad uit gokactiviteiten van in totaal € 3.992,23 en dat hij in de periode van maart 2017 tot en met juni 2017 bedragen op zijn rekening heeft ontvangen van zijn ex-echtgenote van in totaal € 1.310,22. De onderzoeksresultaten zijn neergelegd in een rapport van 15 november 2017.
1.3.
De onderzoeksresultaten zijn voor het college aanleiding geweest om bij besluiten van
15 november 2017 en 10 januari 2018, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 1 mei 2018 (bestreden besluit), de bijstand van appellant te herzien over de maanden oktober 2011, oktober 2012, juni 2013, september 2014, november 2014, december 2014, maart 2015,
april 2015, oktober 2016, november 2016, april 2017, mei 2017 en juni 2017, in te trekken over de maanden augustus 2016 en maart 2017, en de over die maanden gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 7.520,85 van appellant terug te vorderen. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat de bijschrijvingen van de winsten uit het gokken en de bijschrijvingen van zijn ex-echtgenote worden aangemerkt als inkomen, waarvan appellant ten onrechte geen melding heeft gedaan.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft, met verwijzing naar vaste rechtspraak, overwogen dat middelen die periodiek worden ontvangen over het algemeen kunnen worden ingezet voor de voorziening in het levensonderhoud en daarom worden aangemerkt als inkomen als bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de PW. Daarbij is voor de gokwinsten niet van belang dat appellant per saldo meer heeft verloren dan gewonnen, omdat hij vrijelijk kon beschikken over de bedragen. Voor het verrekenen van de inzet, die gelijk is te stellen met verwervingskosten, is bij de vaststelling van het inkomen in het kader van de PW geen ruimte. Ook de periodieke betalingen van de ex-echtgenote van appellant zijn terecht aangemerkt als inkomen. Voor de vraag of de ontvangen bedragen als inkomen zijn aan te merken is de wijze van besteding niet van belang. Appellant had de bedragen kunnen aanwenden voor het dagelijkse levensonderhoud.
3. De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is in de aangevallen uitspraak gemotiveerd op die gronden ingegaan. Appellant heeft geen redenen aangevoerd waarom die gemotiveerde weerlegging van die gronden onjuist of onvolledig is. De Raad kan zich geheel vinden in het oordeel van de rechtbank en in de overwegingen waarop dat oordeel rust. Hieruit volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.M. Overbeeke, in tegenwoordigheid van M. Zwart als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 oktober 2019.
(getekend) A.M. Overbeeke
(getekend) M. Zwart