ECLI:NL:CRVB:2019:3353

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 oktober 2019
Publicatiedatum
24 oktober 2019
Zaaknummer
19/712 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van bijstand en boeteoplegging na ontruiming woning en verblijf in moskee

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 oktober 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. De appellant, die zijn woning op 8 februari 2018 had moeten ontruimen, heeft in een gesprek op 20 april 2018 verklaard dat hij van 8 februari tot en met 29 maart 2018 in een moskee verbleef. Het college van burgemeester en wethouders van Arnhem heeft naar aanleiding van deze melding een onderzoek ingesteld en heeft de bijstand van de appellant herzien en teruggevorderd tot een bedrag van € 477,77, omdat hij geen melding had gemaakt van de ontruiming en zijn verblijf in de moskee. Tevens is er een boete van € 230,- opgelegd wegens het niet voldoen aan de inlichtingenverplichting.

De rechtbank heeft de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard en geoordeeld dat de appellant de inlichtingenverplichting heeft geschonden. De omstandigheden dat de appellant uit zijn huis is gezet en financiële problemen heeft, zijn door de rechtbank niet als dringende redenen aangemerkt om van boeteoplegging af te zien. In hoger beroep heeft de appellant geen nieuwe gronden aangevoerd die de eerdere oordelen van de rechtbank zouden kunnen weerleggen. De Centrale Raad van Beroep heeft zich kunnen vinden in het oordeel van de rechtbank en heeft de beslissing van het college bevestigd. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

19.712 PW-PV, 19/713 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 4 februari 2019, 18/4713, 18/4715 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Arnhem (college)
Datum uitspraak: 22 oktober 2019
Zitting heeft: A.M. Overbeeke als lid van de enkelvoudige kamer
Griffier: J.B. Beerens
Namens appellant is verschenen mr. B. Arabaci, advocaat. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door A.J.M. Schakenraad.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
1.1.
Naar aanleiding van een melding dat de woning van appellant op 8 februari 2018 is ontruimd, heeft het college een onderzoek ingesteld. Tijdens een gesprek op 20 april 2018 heeft appellant verklaard dat hij van 8 februari 2018 tot en met 29 maart 2018 in de moskee in [wijk] heeft verbleven en sinds 30 maart 2018 weer eigen woonruimte heeft.
1.2.1.
Bij besluit van 7 juni 2018, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 6 augustus 2018 (bestreden besluit 1), heeft het college de bijstand over de periode van 8 februari 2018 tot en met 29 maart 2018 herzien en teruggevorderd tot een bedrag van € 477,77. Appellant heeft geen melding gemaakt van de ontruiming van zijn woning en van zijn verblijf in de moskee. Omdat appellant geen woonlasten had in de moskee, heeft het college de bijstand met 20% verlaagd.
1.2.2.
Bij besluit van eveneens 7 juni 2018, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van
6 augustus 2018 (bestreden besluit 2), heeft het college appellant een boete opgelegd van € 230,-, waarbij is uitgegaan van normale verwijtbaarheid.
2. De rechtbank heeft de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat, anders dan appellant heeft betoogd, appellant de inlichtingenverplichting heeft geschonden door niet te melden dat hij niet meer woonde op het opgegeven adres en dat hij geen woonlasten meer had. Hiervan kan appellant een verwijt worden gemaakt. Volgens de rechtbank zijn er geen dringende redenen om geheel of gedeeltelijk van boeteoplegging af te zien. De omstandigheden dat appellant uit zijn huis is gezet, van een minimuminkomen moet leven en financiële problemen heeft, vormen geen dringende redenen omdat appellant die niet nader heeft toegelicht.
3. De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, zijn in wezen gelijk aan de gronden in beroep. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. Appellant heeft geen redenen aangevoerd waarom die gemotiveerde weerlegging onjuist of onvolledig is. De Raad kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en de overwegingen waarop dat oordeel rust. Het college heeft terecht de bijstand van appellant herzien en teruggevorderd en de door het college opgelegde boete is evenredig.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) J.B. Beerens (getekend) A.M. Overbeeke