ECLI:NL:CRVB:2019:3464

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 november 2019
Publicatiedatum
6 november 2019
Zaaknummer
18/4816 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vaststelling eigen bijdrage AWBZ en peiljaarverlegging

Op 6 november 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De zaak betreft de vaststelling van de eigen bijdrage van appellant voor zorgkosten op basis van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Appellant, die in een instelling verbleef, had in 2014 een eigen bijdrage van € 452,25 per maand vastgesteld gekregen door het CAK. In september 2017 verzocht appellant om terugbetaling van deze bijdrage, met de stelling dat zijn inkomen door de Belastingdienst op nihil was vastgesteld. Het CAK had dit verzoek echter buiten behandeling gesteld wegens termijnoverschrijding, aangezien de aanvraag voor peiljaarverlegging te laat was ingediend.

De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, en in hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep bevestigd dat het CAK de eigen bijdrage correct had vastgesteld. De Raad oordeelde dat de aanvraag voor peiljaarverlegging binnen drie maanden na afloop van het kalenderjaar 2014 gedaan had moeten worden, wat niet het geval was. De Raad concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die het CAK verplichtten om het verzoek van appellant alsnog in behandeling te nemen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

18.4816 AWBZ

Datum uitspraak: 6 november 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 22 augustus 2018, 17/7069 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)

CAK

PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
CAK heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 oktober 2019. Appellant is verschenen. CAK heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. B. Imhoff.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant verbleef in een instelling als bedoeld in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Hij was op grond van de AWBZ en het Bijdragebesluit zorg (Bbz) maandelijks een bijdrage verschuldigd voor de kosten van zorg met verblijf (eigen bijdrage). Bij besluit van 17 januari 2014 heeft CAK de eigen bijdrage per 1 januari 2014 vastgesteld op € 452,25 per kalendermaand.
1.2.
Bij brief van 1 september 2017 heeft appellant een verzoek gedaan tot terugbetaling van de door hem voor het jaar 2014 betaalde eigen bijdrage. Hij heeft daarbij een voorlopige aanslag inkomstenbelasting over dat jaar overgelegd.
1.3.
Bij besluit van 13 september 2017 heeft CAK de brief van 1 september 2017 aangemerkt als een aanvraag om de eigen bijdrage over 2014 lager vast te stellen (peiljaarverlegging) en deze buiten behandeling gesteld vanwege termijnoverschrijding.
1.4.
Bij besluit van 19 oktober 2017 (bestreden besluit) heeft CAK het bezwaar tegen het besluit van 13 september 2017 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd en aangevoerd dat zijn inkomen door de Belastingdienst op nihil is vastgesteld, reden waarom hij verzoekt de betaalde eigen bijdrage aan te passen en terug te betalen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het hoger beroep is beperkt tot de vaststelling van de eigen bijdrage voor 2014. Tussen partijen is niet in geschil dat CAK de eigen bijdrage overeenkomstig de bepalingen van de AWBZ en het Bbz heeft berekend.
4.2.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat CAK overeenkomstig de in het Bbz neergelegde regels heeft vastgesteld dat appellant niet in aanmerking komt voor een peiljaarverlegging. Op grond van artikel 10, tweede lid, van het Bbz moet een aanvraag voor een peiljaarverlegging binnen drie maanden na afloop van het betreffende kalenderjaar gedaan worden. Appellant heeft de aanvraag voor de peiljaarverlegging voor 2014 in 2017 gedaan. De wettelijke termijn is daarmee overschreden. Zoals eerder overwogen in de uitspraak van de Raad van 20 december 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:4370, is de regeling voor het heffen van eigen bijdragen dwingendrechtelijk van aard. Dat het inkomen over 2014 van appellant ruim na 1 april 2015 door de Belastingdienst is vastgesteld is geen bijzondere omstandigheid die tot het oordeel kan leiden dat CAK het verzoek van appellant alsnog in behandeling moest nemen. Wat appellant heeft aangevoerd in hoger beroep leidt niet tot een ander oordeel.
4.3.
Uit 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.A. Boersma, in tegenwoordigheid van E.D. de Jong als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 november 2019.
(getekend) J.P.A. Boersma
(getekend) E.D. de Jong