ECLI:NL:CRVB:2019:3479

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 november 2019
Publicatiedatum
6 november 2019
Zaaknummer
18/146 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van geschiktheid voor arbeid en recht op ziekengeld na psychische klachten

Op 6 november 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep van appellante tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. Appellante, die als administratief medewerkster werkte, had zich op 3 februari 2017 ziek gemeld met psychische klachten terwijl zij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving. Na een medisch onderzoek door een arts van het Uwv werd appellante per 26 april 2017 geschikt geacht voor haar laatst verrichte arbeid, wat leidde tot de conclusie dat zij geen recht meer had op ziekengeld. Het Uwv verklaarde het bezwaar van appellante tegen deze beslissing ongegrond.

De rechtbank Den Haag oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de beoordeling van de verzekeringsarts. Appellante voerde in hoger beroep aan dat haar psychische klachten, waaronder ADHD en depressieve klachten, niet correct waren beoordeeld en dat er geen deskundige was ingeschakeld om haar situatie te onderzoeken. De Raad oordeelde echter dat het onderzoek door het Uwv zorgvuldig was en dat er geen nieuwe informatie was die de eerdere conclusies zou ondermijnen.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellante terecht geschikt was geacht voor haar functie als administratief medewerkster. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om een onafhankelijke deskundige te benoemen, aangezien de artsen van het Uwv de belastbaarheid van appellante op zorgvuldige wijze hadden vastgesteld. De uitspraak werd gedaan zonder veroordeling in proceskosten.

Uitspraak

18.146 ZW

Datum uitspraak: 6 november 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 28 november 2017, 17/5761 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. I.G.M. van Gorkum, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 september 2019. Namens appellante is verschenen mr. Van Gorkum. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M.C. Puister.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was laatstelijk werkzaam als administratief medewerkster voor 24 uur per week. Zij heeft zich op 3 februari 2017, terwijl zij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontving, ziek gemeld met psychische klachten. In aansluiting op het einde van haar WW-uitkering is appellante per 7 februari 2017 in aanmerking gebracht voor ziekengeld.
1.2.
Op 19 april 2017 heeft appellante het spreekuur bezocht van een arts van het Uwv. Deze arts heeft appellante per 26 april 2017 geschikt geacht voor de laatst verrichte arbeid in de functie van administratief medewerkster. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van
20 april 2017 vastgesteld dat appellante per 26 april 2017 geen recht meer heeft op ziekengeld. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van
7 juli 2017 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 6 juli 2017 ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank geoordeeld dat een zorgvuldig medisch onderzoek is verricht. De rechtbank heeft in hetgeen appellante heeft aangevoerd geen aanleiding gezien om te twijfelen aan het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat appellante, ondanks haar ADHD- en depressieve klachten, in staat is om haar arbeid te verrichten. De rechtbank heeft vermeld dat de op 14 juni 2017 ontvangen informatie van de huisarts gekleurd wordt door bijkomende psychosociale factoren, waarmee bij het vaststellen van de belastbaarheid geen rekening kan worden gehouden. De rechtbank heeft geen reden gezien om een deskundige te benoemen.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante herhaald dat zij kampt met recidiverende depressieve klachten en daarvoor antidepressiva slikt, een GAF-score heeft van 50-60, dat sprake is van ADHD en persoonlijkheidsproblematiek en dat zij, zoals blijkt uit een in de beroepsfase ingezonden WMO-aanvraag, verzandt in een gebrek aan overzicht en structuur. Appellante heeft betoogd dat ten onrechte geen conclusies zijn verbonden aan de door haar gebruikte medicatie, dat de gestelde diagnose van reactie op ernstige stress niet juist is, dat geen overleg is gezocht met de behandelend sector en dat ten onrechte geen enkele beperking is opgenomen. Appellante heeft gesteld dat zij op 26 april 2017 niet in staat was haar werk te verrichten, met name omdat zij als gevolg van haar klachten niet geconcentreerd en zorgvuldig kon werken. Appellante heeft aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte geen deskundige heeft benoemd, en heeft de Raad verzocht om alsnog een deskundige
(psycholoog of psychiater) te benoemen voor het verrichten van onderzoek naar de ernst van haar beperkingen.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Op grond van artikel 19, vijfde lid, van de ZW wordt voor een verzekerde die geen werkgever heeft onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid verstaan: ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn voor zijn arbeid.
4.2.
De rechtbank wordt gevolgd in het oordeel dat het onderzoek dat ten grondslag ligt aan het bestreden besluit op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De artsen van het Uwv hebben het dossier bestudeerd, kennisgenomen van de aangevoerde klachten en appellante onderzocht. Bovendien heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de door appellante overgelegde informatie, namelijk informatie van haar behandelend psycholoog, een brief van Bodymindtherapie.nl en een brief van haar huisarts, bij de beoordeling van de belastbaarheid van appellante betrokken en meegewogen. Dat geldt evenzeer voor de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep op 14 juni 2017 bij de huisarts van appellante opgevraagde informatie van een GZ-psycholoog en informatie van een psychiater. De artsen van het Uwv hebben op heldere wijze toegelicht hoe zij tot hun conclusies zijn gekomen.
4.3.
Er is geen aanleiding om aan te nemen dat de artsen van het Uwv de belastbaarheid van appellante onjuist hebben vastgesteld. Appellante heeft in beroep noch hoger beroep informatie overgelegd waaruit blijkt dat haar psychische beperkingen per 26 april 2017 zijn onderschat. De enkele betwisting van de hersteldverklaring en de herhaalde stelling van appellante dat zij wegens haar klachten, behandeling en medicatie niet geschikt is voor haar laatst verrichte werk, zijn onvoldoende om te twijfelen aan de beoordeling door de artsen van het Uwv. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 6 juli 2017 vermeld dat bij appellante sprake is van ADHD en van een matige depressie met daarbij passende medicatie, dat hij geen verminderde concentratie heeft kunnen vaststellen, dat het zelfstandig handelen niet beperkt is en dat appellante sinds 2010 beperkt is voor het hanteren van conflicten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op goed te volgen wijze uiteengezet dat appellante ondanks deze beperkingen in staat wordt geacht tot het, psychisch niet belastende, laatst verrichte werk als administratief medewerkster. Er is geen aanknopingspunt voor twijfel aan dit inzichtelijke gemotiveerde standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
4.4.
Omdat de hiervoor noodzakelijke twijfel ontbreekt, wordt geen aanleiding toe gezien om een onafhankelijke deskundige te benoemen. De rechtbank heeft daartoe op goede gronden ook geen aanleiding gezien.
4.5.
De rechtbank wordt gevolgd in het oordeel dat appellante terecht op 26 april 2017 geschikt is geacht voor de functie van administratief medewerkster.
5. De overwegingen in 4.2 tot en met 4.5 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D. Hardonk-Prins, in tegenwoordigheid van H. Spaargaren als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 november 2019.
(getekend) D. Hardonk-Prins
(getekend) H. Spaargaren
GdJ