ECLI:NL:CRVB:2019:3494
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van WGA-loonaanvullingsuitkering en geschiktheid voor arbeid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 november 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beëindiging van haar WGA-loonaanvullingsuitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante, die eerder als regiomedewerker catering werkte, was sinds 27 juli 2011 arbeidsongeschikt door psychische klachten. Het Uwv had haar in 2013 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, maar beëindigde deze in 2016 en stelde haar arbeidsongeschiktheid op 0%. Appellante ging hiertegen in beroep, maar de rechtbank Gelderland verklaarde het beroep gegrond, maar liet de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand.
In hoger beroep voerde appellante aan dat het Uwv ten onrechte haar uitkering had beëindigd en dat er onvoldoende rekening was gehouden met haar GAF-score. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsarts overtuigend had gemotiveerd dat er geen aanleiding was voor verdergaande beperkingen op de datum in geding, 1 augustus 2016. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat de geschiktheid van appellante voor de functies van productiemedewerker industrie, samensteller elektrotechnische apparatuur/wikkelaar en magazijnmedewerker voldoende was gemotiveerd. Het hoger beroep van appellante werd verworpen en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.
De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig medisch onderzoek en de rol van de verzekeringsarts in het vaststellen van de arbeidsongeschiktheid. De Raad concludeerde dat er geen nieuwe medische informatie was die de eerdere beoordeling kon ondermijnen, en dat de GAF-score niet relevant was voor de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid.