ECLI:NL:CRVB:2019:3548

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 november 2019
Publicatiedatum
12 november 2019
Zaaknummer
18/858 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. Stehouwer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake dwangsom en ingebrekestelling in sociale zekerheidsrecht

Op 12 november 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft een geschil over de afwijzing van een aanvraag voor bijzondere bijstand door het college van burgemeester en wethouders van Leiderdorp. Appellante had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing en later verzocht om uitbetaling van een dwangsom, omdat het college niet tijdig op het bezwaar had beslist. De Raad heeft vastgesteld dat appellante op 10 juni 2013 een brief met het woord 'herinnering' had ingediend, maar heeft geoordeeld dat deze brief niet als een ingebrekestelling kan worden aangemerkt. De Raad heeft eerder in een soortgelijke zaak geoordeeld dat de enkele vermelding van het woord 'herinnering' onvoldoende is om aan te nemen dat appellante het college heeft aangespoord om alsnog op het bezwaarschrift te beslissen. De rechtbank had terecht overwogen dat het college geen dwangsom verschuldigd was, omdat er geen ingebrekestelling was ontvangen. De Raad heeft het hoger beroep van appellante ongegrond verklaard en de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd. De uitspraak is gedaan door A. Stehouwer, met V.Y. van Almelo als griffier.

Uitspraak

18.858 WWB

Datum uitspraak: 12 november 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
28 december 2017, 14/4736 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Leiderdorp (college)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 september 2019. Appellante is verschenen. Het college heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij besluit van 4 februari 2013 heeft het college een aanvraag van appellante om bijzondere bijstand afgewezen. Tegen dit besluit heeft appellante op 4 maart 2013 bezwaar gemaakt.
1.2.
Appellante heeft op 10 juni 2013 een kopie van de ontvangstbevestiging van het bezwaarschrift van 4 maart 2013, met daarop geschreven: “Herinnering 10/6/13”, afgegeven op het gemeentehuis.
1.3.
Bij besluit van 17 juli 2013 heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 4 februari 2013 ongegrond verklaard.
1.4.
Bij brief van 7 oktober 2013 heeft appellante verzocht om uitbetaling van een dwangsom vanwege het niet tijdig beslissen op het bezwaar van 4 maart 2013.
1.5.
Bij besluit van 4 november 2013 heeft het college, zo begrijpt de Raad, het verzoek om een dwangsom afgewezen.
1.6.
Bij besluit van 28 april 2014 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 4 november 2013 kennelijk ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat op 17 juli 2013 op het bezwaar van 4 maart 2013 is beslist en het college op grond van artikel 4:17, zesde lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geen dwangsom is verschuldigd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft onder meer overwogen dat het college in het bestreden besluit heeft gekozen voor het afwijzen van een dwangsom, op grond van artikel 4:17, zesde lid, aanhef en onder c, van de Awb, maar dat de afwijzing ook kon worden gebaseerd op artikel 4:17, derde lid, van de Awb, omdat appellante het college niet voor het in 1.3 genoemde besluit van 17 juli 2013 op juiste wijze in gebreke heeft gesteld.
3. In hoger beroep heeft appellante zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In geschil is allereerst of het (kopie)stuk als genoemd in 1.2 en waarop appellante het woord “herinnering” heeft vermeld als ingebrekestelling kan worden aangemerkt in de zin van artikel 4:17, derde lid, van de Awb. De Raad heeft eerder in een soortgelijke zaak van appellante overwogen dat de enkele vermelding van het woord “herinnering” onvoldoende is om aan te nemen dat zij erop heeft aangedrongen dat het college alsnog op een bezwaarschrift moet beslissen (uitspraak van 2 juli 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2320). Gelet hierop heeft de rechtbank terecht overwogen dat de brief van 10 juni 2013 niet als ingebrekestelling kan worden aangemerkt.
4.2.
Appellante heeft bij brief van 7 oktober 2013 verzocht om uitbetaling van een dwangsom vanwege het niet tijdig beslissen op het bezwaar van 4 maart 2013. Het college had bij besluit van 17 juli 2013 op dat bezwaar beslist en daaraan voorafgaande geen ingebrekestelling ontvangen, zodat niet is voldaan aan het bepaalde in artikel 4:17, eerste en derde lid, van de Awb. Artikel 4:17, zesde lid, aanhef en onder c, van de Awb (in samenhang met artikel 7:14 van de Awb) is niet van toepassing nu het bezwaarschrift van 4 maart 2013 niet kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is verklaard. Aanleiding bestaat om dit gebrek in het bestreden besluit met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren, omdat niet aannemelijk is dat appellante door dit gebrek is benadeeld. Ook indien het gebrek zich niet zou hebben voorgedaan, zou een besluit met gelijke uitkomst zijn genomen.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak
- gelet op 4.2 met verbetering van gronden - moet worden bevestigd.
5. Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is niet gebleken.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A. Stehouwer, in tegenwoordigheid van V.Y. van Almelo als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 november 2019.
(getekend) A. Stehouwer
(getekend) V.Y. van Almelo