ECLI:NL:CRVB:2019:3562
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging WGA-loonaanvullingsuitkering wegens vaststelling arbeidsongeschiktheid onder de 35%
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de WGA-loonaanvullingsuitkering van appellante. Appellante, die als ziekenverzorgende werkte, had zich op 25 januari 2005 ziek gemeld met psychische klachten. Na een herbeoordeling door het Uwv werd vastgesteld dat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de beëindiging van haar uitkering. Appellante was het niet eens met deze beslissing en stelde dat haar beperkingen onvoldoende waren meegewogen. De rechtbank had het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd. De verzekeringsarts had in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 1 december 2015 beperkingen vastgesteld, rekening houdend met de psychische klachten van appellante. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor het inschakelen van een onafhankelijke deskundige, omdat de medische informatie in het dossier voldoende was om de conclusies van de verzekeringsartsen te onderbouwen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren voor appellante.
De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig medisch onderzoek en de noodzaak voor een goede onderbouwing van de vastgestelde arbeidsongeschiktheid. De Raad oordeelde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.