In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de arbeidsongeschiktheid van appellant, die zich ziek had gemeld na een bedrijfsongeval in 2010. Appellant had in hoger beroep geen nieuwe medische gronden aangevoerd die de eerdere besluiten van het Uwv konden ondermijnen. De rechtbank Gelderland had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij werd vastgesteld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat alle klachten van appellant adequaat waren beoordeeld. Appellant was in de periode van 22 juni 2016 tot 1 oktober 2016 als gedeeltelijk arbeidsongeschikt beoordeeld, met een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was om de vastgestelde arbeidsongeschiktheid te herzien. De Raad concludeerde dat het Uwv de juiste procedure had gevolgd en dat de medische beoordeling van appellant correct was. De uitspraak benadrukt het belang van objectieve medische vaststellingen in het kader van de Wet WIA en de rol van het Uwv in het vaststellen van arbeidsongeschiktheid.