ECLI:NL:CRVB:2019:3606

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 november 2019
Publicatiedatum
14 november 2019
Zaaknummer
18-3988 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van AOW-pensioen en partnertoeslag met terugwerkende kracht

Op 14 november 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep van appellante tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam. Appellante had verzocht om toekenning van haar AOW-pensioen en partnertoeslag met terugwerkende kracht tot 1 juli 2009, maar de Sociale Verzekeringsbank (Svb) had dit verzoek afgewezen. De Svb had eerder wel een AOW-pensioen toegekend met ingang van oktober 2013, maar appellante stelde dat zij niet op de hoogte was van haar rechten en dat haar analfabetisme een bijzondere omstandigheid vormde. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die toekenning met verdergaande terugwerkende kracht rechtvaardigden. De Raad benadrukte dat de onbekendheid met de wet of internationale regelingen niet automatisch leidt tot een bijzonder geval, en dat appellante geacht werd op de hoogte te zijn van haar rechten. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

18.3988 AOW

Datum uitspraak: 14 november 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
26 juni 2018, 17/6987 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante], [woonplaats], Marokko (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 oktober 2019. Appellante is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door J.A.J. Groenendaal.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is bij besluit van 8 januari 2015 met ingang van oktober 2015 een pensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) toegekend.
1.2.
Bij besluit van 2 mei 2016 is het AOW-pensioen van appellante alsnog met ingang van oktober 2013 toegekend. Daarbij is appellante met ingang van 1 oktober 2013 ook een partnertoeslag ingevolge de AOW toegekend.
1.3.
Appellante heeft verzocht om het pensioen alsnog toe te kennen met ingang van haar
65-ste verjaardag, 1 juli 2009. Bij besluit van 2 november 2016 heeft de Svb dit verzoek afgewezen.
1.4.
Het bezwaar van appellante tegen het besluit van 2 november 2016 is bij
besluit van 1 november 2017 gegrond verklaard. Het AOW-pensioen en de partnertoeslag zijn alsnog toegekend met ingang van 1 februari 2013. Daarbij is overwogen dat er geen recht is op toekenning met verdergaande terugwerkende kracht, omdat appellante de aanvraag eerder had kunnen indienen of dit kon bewerkstelligen door de hulp van anderen in te roepen.
2. Bij de aangevallen uitspraak is het beroep van appellante tegen het besluit van 1 november 2017 ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank zijn er geen gegronde redenen die maken dat sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan de Svb gehouden was af te wijken van de regel dat het AOW-pensioen niet eerder ingaat dan een jaar vóór de dag waarop de aanvraag is ingediend. Volgens de rechtbank is niet gebleken dat appellante door ziekte niet in staat was om haar belangen te (laten) behartigen.
3.1.
Appellante heeft zich op het standpunt gesteld dat de ingangsdatum van het pensioen op 1 juli 2009 moet worden vastgesteld. Appellante heeft aangevoerd dat zij analfabete is en er niet van op de hoogte was wat zij moest doen om het pensioen aan te vragen.
3.2.
De Svb heeft het standpunt ingenomen dat er geen grond is voor toekenning met verdergaande terugwerkende kracht, omdat geen sprake is van een bijzonder geval. Volgens de Svb is niet gebleken dat appellante eerder (dan in februari 2014) niet in staat was om hulp van anderen in te roepen bij het doen van de aanvraag. De Svb heeft erop gewezen dat in ieder geval bij de echtgenoot van appellante geen sprake was van onbekendheid van (mogelijke) aanspraken ingevolge de AOW, omdat hij in 2008 heeft verzocht om een overzicht van zijn verzekeringstijdvakken en het overzicht daarvan hem bij brief van 25 maart 2008 is verstrekt.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In geschil is of sprake is van een bijzonder geval waarin het pensioen met verdergaande terugwerkende kracht dan 1 februari 2013 kan worden toegekend.
4.2.
Van een bijzonder geval – verwezen wordt naar de uitspraak van de Raad van
28 mei 2004, ECLI:NL:CRVB:2004:AP4599 – kan sprake zijn als de onbekendheid van een belanghebbende met haar mogelijke recht op pensioen verschoonbaar is. Hoofdregel is dat de onbekendheid met de wet of een internationale regeling niet zonder meer leidt tot het aannemen van een bijzonder geval, waarbij als uitgangspunt geldt dat het vermoedelijke recht op AOW-pensioen bij het bereiken van de (toen) 65-jarige leeftijd van algemene bekendheid is. Een uitzondering daarop wordt aangenomen als blijkt van een bijkomende omstandigheid op grond waarvan betrokkene niet op de hoogte kon zijn van haar wettelijke rechten.
4.3.
De conclusie van de Svb dat geen sprake is van een bijzonder geval wordt gevolgd. De omstandigheden dat appellante analfabete is en dat niet eerder (spontaan) een aanvraagformulier is toegezonden zijn daarvoor onvoldoende. Appellante moet worden geacht op de hoogte te zijn geweest van het mogelijke recht op pensioen en partnertoeslag. Op basis van wat appellante heeft aangevoerd is niet aannemelijk dat zij, al dan niet met hulp van anderen, de aanvraag om pensioen niet eerder heeft kunnen indienen dan in februari 2014. Met name de echtgenoot van appellante had haar behulpzaam kunnen zijn. Zoals de Raad reeds eerder heeft overwogen, mag onder langdurig in Nederland verblijvende, uit het buitenland afkomstige werknemers van algemene bekendheid worden verondersteld dat op grond van hun AOW-verzekering een eigen recht op AOW-pensioen ontstaat voor hun in het land van herkomst achtergebleven echtgenotes. Bij eventuele twijfel ligt het op de weg van de werknemer zich te laten informeren en het ertoe te leiden dat de huwelijkspartner bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd een aanvraag om ouderdomspensioen indient teneinde eventuele aan de verzekering van de werknemer te ontlenen aanspraken veilig te stellen. Het achterwege blijven van een dergelijke aanvraag ligt in beginsel in de risicosfeer van de pensioengerechtigde en zal, behoudens bijzondere omstandigheden in de individuele situatie, geen bijzonder geval opleveren als bedoeld in artikel 16, tweede lid, van de AOW (zie de uitspraak van de Raad van 13 oktober 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3533).
4.4.
Uit overweging 4.1 tot en met 4.3 volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum, in tegenwoordigheid van E. Diele als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 november 2019.
(getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum
(getekend) E. Diele