ECLI:NL:CRVB:2019:361

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 januari 2019
Publicatiedatum
6 februari 2019
Zaaknummer
17/2602 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van de medewerkingsverplichting leidt tot opschorting en intrekking van bijstand op grond van de Participatiewet

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarbij appellanten sinds 1 januari 2010 bijstand ontvingen op basis van de Participatiewet (PW) in de vorm van een aanvullende inkomensvoorziening voor ouderen (AIO-aanvulling). De Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft op 23 september 2015 het recht op AIO-aanvulling van appellanten opgeschort, omdat zij de gevraagde CIN-nummers niet hadden overgelegd. Later, op 6 november 2015, heeft de Svb de AIO-aanvulling ingetrokken. Het bezwaar tegen deze intrekking werd door de Svb gegrond verklaard, maar de Svb heeft op 29 augustus 2016 opnieuw besloten om de AIO-aanvulling in te trekken, omdat appellanten wederom niet hadden meegewerkt aan een controleonderzoek in Marokko.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 15 januari 2019 geoordeeld dat de Svb terecht gebruik heeft gemaakt van haar bevoegdheid tot opschorting en intrekking van de AIO-aanvulling. De Raad heeft vastgesteld dat appellanten hun medewerkingsverplichting hebben geschonden door de gevraagde CIN-nummers niet te overleggen. De Raad heeft eerder in een uitspraak van 26 maart 2018 al geoordeeld dat appellanten onvoldoende medewerking hebben verleend aan het onderzoek naar vermogen in Marokko. De Raad heeft benadrukt dat er geen rechtsregel is die de Svb verbiedt om opnieuw om dezelfde medewerking te vragen, zelfs na eerdere besluiten.

De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en geoordeeld dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing is openbaar uitgesproken en is gebaseerd op de overwegingen die in het proces-verbaal zijn vastgelegd.

Uitspraak

17.2602 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 7 maart 2017, 16/6269 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] en [appellante] te [woonplaats] (appellanten)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 15 januari 2019
Zitting heeft: O.L.H.W.I. Korte
Griffier: S.A. de Graaff
Namens appellanten is mr. A. El Idrissi, kantoorgenoot van mr. M. El Idrissi, verschenen.
De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P. Stahl-de Bruin.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
1. Appellanten ontvingen sinds 1 januari 2010 bijstand op grond van de Participatiewet (PW) in de vorm van een aanvullende inkomensvoorziening voor ouderen (AIO-aanvulling). Bij besluit van 23 september 2015 heeft de Svb het recht op AIO-aanvulling van appellanten opgeschort met ingang van 8 september 2015 en de AIO-aanvulling vervolgens bij besluit van 6 november 2015 ingetrokken omdat zij de gevraagde CIN-nummers niet hadden overgelegd. Het bezwaar tegen dit laatste besluit heeft de Svb bij beslissing van 4 februari 2016 gegrond verklaard en dat besluit herroepen omdat niet binnen acht weken na de opschorting een besluit tot intrekking van de AIO-aanvulling is genomen.
2. Het bestreden besluit van 29 augustus 2016 ziet op een latere intrekking na opschorting van de AIO-aanvulling met ingang van 29 maart 2016. Aan dit besluit heeft de Svb ten grondslag gelegd dat appellanten, door hun CIN-nummers niet te overleggen, niet hebben meegewerkt aan een controle onderzoek in Marokko en daarmee de op hen rustende medewerkingsverplichting hebben geschonden. De bevoegdheid tot intrekking van de
AIO-aanvulling heeft de Svb gebaseerd op artikel 54, eerste en vierde lid, van de PW.
3. In zijn uitspraak van 26 maart 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:806, heeft de Raad geoordeeld dat appellanten in die zaken, door hun CIN-nummers niet over te leggen, onvoldoende medewerking hebben verleend aan het onderzoek naar vermogen in Marokko en dat appellanten daarmee de op hen rustende medewerkingsverplichting als bedoeld in artikel 17, tweede lid, van de PW, hebben geschonden. In deze uitspraken heeft de Raad tevens geoordeeld dat het opvragen van CIN-nummers niet in strijd is met de destijds door de Svb gevoerde gedragslijn, dat CIN-nummers pas worden opgevraagd als nader onderzoek in Marokko nodig is, nu deze nummers immers in die zaak juist waren opgevraagd in het kader van een vervolgonderzoek.
4. Anders dan appellanten hebben betoogd, staat geen wetsartikel of rechtsregel er aan in de weg dat de Svb na gebruikmaking van haar bevoegdheden tot opschorting en intrekking ingevolge artikel 54, eerste en vierde lid, van de PW, bij het vragen van dezelfde medewerking die, zoals in dit geval, eerder niet gegeven werd, opnieuw gebruik maakt van de aan dit artikel ontleende bevoegdheden. Hieraan wordt nog toegevoegd dat bij de besluitvorming van 4 februari 2016 sprake was van een andere situatie dan nu aan de orde, te weten een termijnoverschrijding, en dat appellanten aan die besluitvorming niet het vertrouwen hebben kunnen ontlenen dat de Svb geen gebruik meer zou maken van deze bevoegdheden bij het opvragen van hun CIN-nummers. De overige door appellanten in hoger beroep aangevoerde gronden zijn identiek aan de beroepsgronden die betrokkenen in de onder 3 genoemde zaak hebben aangevoerd. In die uitspraak is de Raad gemotiveerd op die beroepsgronden ingegaan. De Raad ziet in deze zaak geen aanleiding anders te oordelen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter
(getekend) S.A. de Graaff (getekend) O.L.H.W.I. Korte
md