ECLI:NL:CRVB:2019:3621
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de Wet WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De appellant, die zich op 25 september 2012 ziek meldde vanwege whiplashklachten en hielspoor, had een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen. Het Uwv had in 2016 vastgesteld dat de appellant meer arbeidsgeschikt was dan voorheen, met een arbeidsongeschiktheidspercentage van 40,97%. Appellant maakte bezwaar tegen dit besluit, maar de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad.
De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat er geen aanleiding was om het medisch oordeel van het Uwv voor onjuist te houden. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat het medisch onderzoek dat aan het bestreden besluit ten grondslag lag, zorgvuldig was uitgevoerd. De verzekeringsarts had appellant gesproken en zowel lichamelijk als psychisch onderzoek verricht. De Raad stelde vast dat er geen grond was voor het aannemen van meer beperkingen dan die in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) waren opgenomen.
Appellant voerde aan dat zijn medische situatie niet goed was beoordeeld en dat de verzekeringsartsen geen goed beeld konden schetsen van zijn toestand. De Raad concludeerde echter dat er geen onderbouwing was voor de stelling dat de medische situatie van appellant was verslechterd. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en verklaarde het hoger beroep ongegrond, zonder aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.