ECLI:NL:CRVB:2019:3647

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 november 2019
Publicatiedatum
15 november 2019
Zaaknummer
18/337 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijzondere bijstand voor hypotheekkosten van verhuurde woning

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. De appellante, een ZZP-er, had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de hypotheeklasten van haar koopwoning, die zij verhuurde. De aanvraag was eerder afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Berg en Dal, omdat de hypotheeklasten voortvloeiden uit de keuze van appellante om niet in haar koopwoning te wonen en deze aan te houden als spaarpotje voor haar pensioen. De rechtbank had het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.

In hoger beroep voerde appellante aan dat de kosten noodzakelijk waren, omdat zij de woning niet kon verkopen zonder restschuld, wat schadelijk zou zijn voor haar als zelfstandige. De Raad overwoog dat de kosten voor de hypotheeklasten geen noodzakelijke kosten van bestaan zijn, aangezien appellante niet in de koopwoning woont. De bijzondere bijstand is niet bedoeld voor kosten die verband houden met het aanhouden van een woning waarin de betrokkene niet zelf woont. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde.

De uitspraak benadrukt de voorwaarden waaronder bijzondere bijstand kan worden verleend en dat kosten die niet direct verband houden met de woonlasten van de aanvrager niet in aanmerking komen voor bijzondere bijstand. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

18.337 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 18 december 2017, 17/3823 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Berg en Dal (college)
Datum uitspraak: 12 november 2019
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.E.L.T. Balkema, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven en nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 oktober 2019. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Balkema. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door D. Woltering.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante is ZZP-er. Zij heeft in 2010 en 2012 in verband met het wegvallen van haar inkomsten voor korte perioden een beroep gedaan op bijstand. Appellante is sinds 14 maart 1996 eigenaar van een koopwoning in [plaats]. Zij heeft sinds 8 maart 2014 haar hoofdverblijf in een huurwoning in [woonplaats] en verhuurt sindsdien haar koopwoning, laatstelijk voor € 650,- per maand. Op 13 januari 2017 heeft appellante een aanvraag gedaan om bijzondere bijstand voor de hypotheeklasten van de koopwoning. Appellante ontving sinds december 2016 weer bijstand, onder aftrek van de huurinkomsten uit de koopwoning, en kon de hypotheeklasten niet langer dragen.
1.2.
Bij besluit van 14 maart 2017, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 17 juli 2017 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag om bijzondere bijstand afgewezen. Aan de besluitvorming heeft het college ten grondslag gelegd dat de hypotheeklasten voor rekening van appellante dienen te blijven, omdat die kosten voortvloeien uit de eigen keuze van appellante om niet in de koopwoning maar elders te gaan wonen en de koopwoning aan te houden als spaarpotje voor haar pensioen. De kosten zijn gelet daarop geen noodzakelijke kosten van bestaan.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij heeft aangevoerd dat de kosten waarvoor zij bijzondere bijstand vraagt noodzakelijk zijn, omdat zij de woning niet kan verkopen zonder achter te blijven met een restschuld. Dat zou leiden tot een BKR-registratie, wat schadelijk is voor haar activiteiten als zelfstandige. Appellante kan niet in de koopwoning wonen omdat deze woning te klein is voor haar en de twee studerende familieleden die bij haar verblijven.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In artikel 35, eerste lid, van de Participatiewet (PW) is bepaald dat, onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm.
4.2.
Bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de PW dient eerst beoordeeld te worden of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de betrokkene noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Ten slotte dient de vraag te worden beantwoord of de kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm.
4.3.
Tussen partijen is in geschil of de kosten waarvoor appellante bijzondere bijstand heeft gevraagd noodzakelijke kosten van het bestaan zijn. Anders dan appellante stelt, zijn de kosten voor de hypotheeklasten van de koopwoning geen noodzakelijke kosten van bestaan. De kosten zien immers niet op de woonlasten van appellante aangezien zij niet in haar koopwoning woont. De bijzondere bijstand is niet bedoeld voor kosten die verband houden met het aanhouden van een woning waarin betrokkene niet zelf woonachtig is. Toekenning van bijzondere bijstand zou bovendien neerkomen op het teniet doen van het als middel in aanmerking nemen van de opbrengsten uit verhuur van diezelfde koopwoning. Of van appellante verwacht mag worden dat zij de woning verkoopt en of de verhuur van de koopwoning aan bewoning door appellante in de weg staat, behoeft gelet op het voorgaande geen bespreking.
4.4.
Uit 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door P.W. van Straalen, in tegenwoordigheid van V.Y. van Almelo als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 november 2019.
(getekend) P.W. van Straalen
(getekend) V.Y. van Almelo