ECLI:NL:CRVB:2019:367
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- A. Stehouwer
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor schulden op basis van de Participatiewet
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die haar beroep tegen de afwijzing van haar aanvraag om bijzondere bijstand ongegrond heeft verklaard. De aanvraag betrof bijstand voor schulden die waren ontstaan in de periode van februari 2004 tot augustus 2005. Het college van burgemeester en wethouders van Leiderdorp had de aanvraag afgewezen op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder g, van de Participatiewet (PW), omdat appellante vanaf 9 augustus 2005 over bijstand beschikte. Dit betekende dat zij in staat was om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien, waardoor er geen recht op bijstand bestond voor de eerder ontstane schulden.
De rechtbank heeft in haar uitspraak bevestigd dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat er zeer dringende redenen waren voor het verlenen van bijzondere bijstand, zoals bedoeld in artikel 49 van de PW. De Raad voor de Rechtspraak heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en voegde hieraan toe dat bijstandsverlening alleen mogelijk is als de behoeftige omstandigheden van de betrokkene op geen andere wijze zijn te verhelpen. Dit was in het geval van appellante niet aan de orde.
Uiteindelijk heeft de Centrale Raad van Beroep de aangevallen uitspraak bevestigd, wat betekent dat de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand voor schulden standhoudt. De uitspraak is gedaan in het openbaar op 22 januari 2019, waarbij A. Stehouwer als rechter en F. Demiroğlu als griffier aanwezig waren.