ECLI:NL:CRVB:2019:3682
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante in het kader van de Wet WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 november 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uwv om haar geen WIA-uitkering toe te kennen. Appellante stelde dat zij op 22 oktober 2015 geen duurzaam benutbare mogelijkheden had, maar de Raad volgde dit standpunt niet. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had vastgesteld dat appellante, ondanks haar lichamelijke en psychische klachten, nog steeds in staat was om te werken, en had dit onderbouwd met een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) waarin rekening was gehouden met haar beperkingen. De Raad oordeelde dat er geen medische gegevens waren die erop wezen dat appellante op de genoemde datum volledig arbeidsongeschikt was. De rechtbank had eerder de beslissing van het Uwv onderschreven, en de Raad bevestigde deze uitspraak. De Raad concludeerde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren voor appellante, en dat er geen aanleiding was om de beslissing van het Uwv te herzien. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.