ECLI:NL:CRVB:2019:3723
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake WIA-uitkering en schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) inzake de toekenning van een WIA-uitkering. Appellant, die eerder als productiemedewerker en onderhoudsmonteur heeft gewerkt, heeft in 2006 en 2013 rugklachten ontwikkeld, waarvoor hij een uitkering heeft aangevraagd. Het Uwv heeft in eerdere besluiten vastgesteld dat appellant niet arbeidsongeschikt was, maar na een herbeoordeling in 2019 heeft het Uwv de WIA-uitkering alsnog toegekend met een arbeidsongeschiktheid van 46,66%. Appellant heeft echter bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid en stelt dat hij volledig arbeidsongeschikt was. De Raad heeft een onafhankelijke deskundige ingeschakeld die concludeerde dat er geen medische grond is voor het aannemen van meer beperkingen dan vastgesteld in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De Raad heeft het hoger beroep van appellant gegrond verklaard, maar het nieuwe besluit van het Uwv niet geheel tegemoetgekomen aan de eisen van appellant. Tevens is vastgesteld dat de redelijke termijn voor de procedure met ruim zes maanden is overschreden, wat heeft geleid tot een schadevergoeding van € 1.000,- aan appellant. De Raad heeft het Uwv veroordeeld tot betaling van proceskosten en het vergoeden van griffierechten.