ECLI:NL:CRVB:2019:3728

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 november 2019
Publicatiedatum
21 november 2019
Zaaknummer
17/5697 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag Wajong-uitkering wegens gebrek aan nieuwe feiten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Den Haag. De appellant, geboren in 1984, had een laattijdige aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, welke door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) was afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het ontbreken van nieuwe, objectiveerbare medische gegevens die aantoonden dat de appellant op zeventienjarige leeftijd beperkingen had. De verzekeringsarts van het Uwv had vastgesteld dat er geen duidelijke aanwijzingen waren van een ziekte of gebrek op die leeftijd.

De appellant had eerder, in 2013, een aanvraag ingediend die ook was afgewezen, en had sindsdien geen bezwaar gemaakt tegen die beslissing. In 2016 diende hij opnieuw een aanvraag in, maar ook deze werd afgewezen omdat de overgelegde informatie niet nieuw was en geen bewijs bood voor de situatie op zijn zeventiende en achttiende jaar. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen de afwijzing gegrond verklaard, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de overgelegde informatie geen nieuwe feiten bevatte die de eerdere afwijzing konden onderbouwen.

De Raad bevestigde dat de appellant op zeventien- en achttienjarige leeftijd niet onder behandeling was en dat er dus geen objectiveerbare medische informatie van die tijd beschikbaar was. De Raad oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand bleven. Er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

Datum uitspraak: 21 november 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 5 juli 2017, 16/8303 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. Ö. Şahin, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft een nader stuk ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 oktober 2019. Appellant is verschenen, vergezeld van zijn zus en bijgestaan door mr. Şahin. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.H.M. Visser. Als tolk is E. El Idrissi verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren [in] 1984, heeft met een door het Uwv op 8 april 2013 ontvangen formulier een laattijdige aanvraag ingediend om uitkering op grond van de
Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong 2010). Naar aanleiding van deze aanvraag heeft een verzekeringsarts van het Uwv onderzoek gedaan. De verzekeringsarts heeft op 17 mei 2013 vastgesteld dat er geen duidelijke aanwijzingen zijn van een ziekte of gebrek bij appellant toen hij zeventien jaar was. In 2005 zijn de psychische klachten, waar appellant duidelijk aan lijdt, ontstaan. De verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat met terugwerkende kracht niet voldoende aantoonbaar is dat er bij appellant beperkingen waren op zeventienjarige leeftijd. Bij besluit van 23 mei 2013 heeft het Uwv de aanvraag van appellant afgewezen. Hiertegen heeft appellant geen bezwaar gemaakt, zodat dit besluit in rechte is komen vast te staan.
1.2.
Appellant heeft met een door het Uwv op 3 maart 2016 ontvangen formulier opnieuw een aanvraag ingediend om een Wajong-uitkering. Bij de aanvraag is onder meer informatie van de huisarts overgelegd van 22 december 2015, alsmede informatie van Parnassia van
14 december 2015 en een sociaal medisch advies van 7 december 2015. Een verzekeringsarts van het Uwv heeft vervolgens onderzoek verricht en in het rapport van 11 maart 2016 vastgesteld dat appellant actuele medische informatie heeft overgelegd, maar dat geen gegevens van medisch objectiveerbare aard zijn aangedragen die al niet bekend waren bij de eerdere beoordeling. De verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat bij gebrek aan objectiveerbare medische gegevens over de gezondheidssituatie van appellant op zijn zeventiende en achttiende jaar geen professioneel aanvaardbare en onderbouwde conclusie is te trekken over de belastbaarheid van appellant op die leeftijden. Bij besluit van 11 maart 2016 heeft het Uwv de aanvraag van 3 maart 2016 onder verwijzing naar het besluit van
23 mei 2013 afgewezen.
1.3.
Bij besluit van 30 september 2016 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit 11 maart 2016 ongegrond verklaard, onder verwijzing naar de rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 29 september 2016 respectievelijk 28 september 2016. Geen twijfel bestaat over de ernst van de actuele problematiek. Er is echter geen sprake van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden met betrekking tot het zeventiende en achttiende jaar van
appellant. De psychische problematiek lijkt in 2005 te zijn ontstaan, dus na het zeventiende en achttiende jaar en na de periode waarin appellant onderwijs heeft genoten.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit wegens motiveringsgebreken gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de overgelegde medische informatie weliswaar van latere datum is, maar dat daarin wel wordt vermeld dat de problemen van appellant al zijn ontstaan in de puberteit en dus aanwezig waren op zeventien- en achttienjarige leeftijd.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Uitsluitend in geschil is of de overgelegde informatie van Parnassia en het sociaal medisch advies van de GGD nieuwe informatie bevatten over de medische situatie van appellant op zeventien- en achttienjarige leeftijd.
4.2.
Met het Uwv wordt geoordeeld dat de overgelegde informatie geen nieuw feiten bevatten. Geen twijfel bestaat over de door Parnassia gestelde diagnoses en de psychische problematiek. De ernst van de actuele psychische problematiek was al bekend bij de beoordeling in 2013. Toen is al geoordeeld dat objectiveerbare medische informatie ontbrak waaruit de belastbaarheid van appellant op zijn zeventiende en achttiende jaar kon worden vastgesteld. Nog steeds ontbreekt objectiveerbare medische informatie over de gezondheidssituatie van appellant. Ter zitting is bevestigd dat appellant op zeventien- en achttienjarige leeftijd niet onder behandeling was en dat er dus geen objectiveerbare medische informatie van die tijd bestaat. Dit betekent dat nog steeds geen uitspraak kan worden gedaan over de belastbaarheid van appellant op zijn zeventiende en achttiende jaar. Dat de medische situatie niet meer verantwoord is vast te stellen omdat appellant in 2013 ruim tien jaar na zijn achttiende verjaardag voor het eerst een aanvraag voor een Wajonguitkering heeft ingediend, is volgens vaste rechtspraak (zie de uitspraak van 8 november 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:396) een omstandigheid die voor zijn risico blijft. Dit geldt evenzeer voor de situatie zoals nu aan de orde, waarin is verzocht om terug te komen van die eerste beoordeling op de laattijdige aanvraag bij besluit van 23 mei 2013.
4.3.
Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak wordt daarom bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker, in tegenwoordigheid van J. Smolders als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 november 2019.
(getekend) R.E. Bakker
De griffier is verhinderd te ondertekenen.