ECLI:NL:CRVB:2019:3728
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag Wajong-uitkering wegens gebrek aan nieuwe feiten
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Den Haag. De appellant, geboren in 1984, had een laattijdige aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, welke door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) was afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het ontbreken van nieuwe, objectiveerbare medische gegevens die aantoonden dat de appellant op zeventienjarige leeftijd beperkingen had. De verzekeringsarts van het Uwv had vastgesteld dat er geen duidelijke aanwijzingen waren van een ziekte of gebrek op die leeftijd.
De appellant had eerder, in 2013, een aanvraag ingediend die ook was afgewezen, en had sindsdien geen bezwaar gemaakt tegen die beslissing. In 2016 diende hij opnieuw een aanvraag in, maar ook deze werd afgewezen omdat de overgelegde informatie niet nieuw was en geen bewijs bood voor de situatie op zijn zeventiende en achttiende jaar. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen de afwijzing gegrond verklaard, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de overgelegde informatie geen nieuwe feiten bevatte die de eerdere afwijzing konden onderbouwen.
De Raad bevestigde dat de appellant op zeventien- en achttienjarige leeftijd niet onder behandeling was en dat er dus geen objectiveerbare medische informatie van die tijd beschikbaar was. De Raad oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand bleven. Er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.