ECLI:NL:CRVB:2019:3814

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 november 2019
Publicatiedatum
2 december 2019
Zaaknummer
17/7746 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de status van jonggehandicapte in het kader van de Wajong en de afwijzing van de uitkeringsaanvraag

In deze zaak heeft appellante, geboren in 1988, hoger beroep ingesteld tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een Wajong-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De aanvraag werd afgewezen op basis van een medisch onderzoek dat concludeerde dat appellante op haar achttiende verjaardag geen beperkingen voor arbeid had. Appellante stelde dat zij al vóór haar achttiende verjaardag reumatische klachten had, maar het Uwv en de rechtbank hebben deze stelling niet onderschreven. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen nieuwe medische gegevens waren ingediend die de claims van appellante konden onderbouwen. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellante terecht niet als jonggehandicapte werd aangemerkt. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de conclusies van de artsen van het Uwv, die stelden dat er op de achttiende verjaardag van appellante geen beperkingen voor arbeid aanwezig waren. De uitspraak werd gedaan op 20 november 2019.

Uitspraak

17.7746 WAJONG

Datum uitspraak: 20 november 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 26 oktober 2017, 17/1786 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.H. Westendorp, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 oktober 2019. Namens appellante is mr. J.M. Bekooij verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J. van Riet.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren [in] 1988, heeft met een door het Uwv op 25 februari 2016 ontvangen formulier een aanvraag ingediend om uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Daarbij heeft zij vermeld dat bij haar recentelijk reuma is gediagnosticeerd en dat zij door de reuma dagelijks lichamelijke klachten ondervindt. Daarnaast heeft zij last van paniekaanvallen, die ervoor zorgen dat zij niet alleen over straat durft. Ook heeft zij een slecht gebit, waarvoor zij zich schaamt. Het Uwv heeft vervolgens een medisch onderzoek verricht. Een arts van het Uwv heeft geconcludeerd dat op de achttiende verjaardag van appellante geen sprake was van een beperking van de belastbaarheid als rechtstreeks en medisch objectief vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek. De beperkingen in de belastbaarheid van appellante zijn nadien ontstaan. Appellante volgde in het jaar voordat zij ziek werd geen opleiding. Zij komt daarom niet in aanmerking voor een Wajong-uitkering. Hierop heeft het Uwv de aanvraag bij besluit van
27 mei 2016 afgewezen
1.2.
Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Zij heeft gesteld dat zij al vóór haar achttiende verjaardag reumatische klachten had, maar dat de diagnose pas later is gesteld. Appellante heeft verwezen naar haar patiëntendossier en informatie van behandelend reumatologen. Daarin is uiteengezet dat in 2016 reumatoïde artritis is vastgesteld, maar dat de aard van de destructieve afwijkingen die op röntgenfoto’s zijn te zien doet vermoeden dat de ziekte van appellante al veel langer bestaat. Het is bekend dat anti-CCP antistoffen al tot tien jaar voor de eerste uiting van de ziekte aanwezig kunnen zijn. Het ontstaan van ernstige erosieve afwijkingen neemt normaal gesproken enkele jaren in beslag. Bij appellante is de diagnose dus gesteld nadat de ziekte al zeker langere tijd aanwezig was, aldus een behandelend reumatoloog.
1.3.
Bij besluit van 30 januari 2017 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellante tegen het besluit van 27 mei 2016 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag. Deze verzekeringsarts heeft onderschreven dat er op de achttiende verjaardag van appellante nog geen beperkingen bestonden voor arbeid. Niet ontkend is dat reuma in oorsprong al lang aanwezig kan zijn geweest voordat klachten en stoornissen optreden. Er zijn echter in de situatie van appellante geen aanwijzingen dat er op achttienjarige leeftijd dusdanige klachten en stoornissen waren dat daardoor beperkingen voor arbeid bestonden. Appellante is volgens de gegevens van de huisarts rond haar achttiende niet behandeld voor gewrichtsproblematiek. Appellante heeft in bezwaar gemeld dat zij in 2011 al schouderklachten had, maar dat was na haar achttiende. Verder deed appellante alles en fungeerde zij als mantelzorger.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Appellante is door de arts van het Uwv zowel lichamelijk als psychisch onderzocht en de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de informatie van de behandelend sector in zijn herbeoordeling betrokken. De conclusie van de artsen van het Uwv dat er op de achttiende verjaardag van appellante geen beperkingen voor arbeid waren, heeft de rechtbank niet onjuist geacht.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep -samengevat weergegeven- naar voren gebracht dat zij ruim voor haar achttiende verjaardag al kampte met haar reumatische aandoening. Zij heeft daartoe nogmaals verwezen naar de in bezwaar verstrekte informatie dat bij haar in maart 2016 reumatoïde artritis is vastgesteld, maar dat de destructieve afwijkingen die op röntgenfoto’s te zien zijn doen vermoeden dat deze ziekte al veel langer bestaat.
3.2.
Het Uwv heeft gevraagd om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.
Op grond van artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong, voor zover hier van belang, is jonggehandicapte de ingezetene die:
a. op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft.
4.1.2.
Op grond van artikel 1a:1, tweede lid, van de Wajong wordt de ingezetene die op de dag, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, beperkingen ondervindt als gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling, maar op grond van het eerste lid niet aangemerkt wordt als jonggehandicapte, alsnog jonggehandicapte, indien hij binnen vijf jaar na die dag duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft, indien dit voortkomt uit dezelfde oorzaak als die op grond waarvan hij beperkingen als gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling ondervond, op de dag, bedoeld in onderdeel a.
4.1.3.
Op grond van artikel 1a:1, vierde lid, van de Wajong wordt onder duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben de situatie verstaan waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen.
4.1.4.
Op grond van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten heeft de betrokkene geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (arbeidsvermogen) als hij
( a) geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie,
( b) niet over basale werknemersvaardigheden beschikt,
( c) niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur, of
( d) niet ten minste vier uur per dag belastbaar is. Het Uwv moet dus beoordelen of een betrokkene voldoet aan (ten minste) een van deze vier genoemde voorwaarden. Is dat het geval, dan heeft de betrokkene geen arbeidsvermogen. In dat geval moet het Uwv vervolgens beoordelen of het ontbreken van arbeidsvermogen duurzaam is. Voor een meer algemene beschrijving van het beoordelingskader wordt verwezen naar de uitspraak van de Raad van 5 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1018.
4.2.
In geschil is of appellante is aan te merken als jonggehandicapte.
4.3.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd is een herhaling van wat zij in bezwaar en beroep naar voren heeft gebracht. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het medisch onderzoek door de artsen van het Uwv zorgvuldig is geweest. De aan dat oordeel ten grondslag gelegde overwegingen van de rechtbank worden onderschreven. In wat appellante naar voren heeft gebracht heeft de rechtbank voorts terecht geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de conclusies van de artsen van het Uwv dat er op achttienjarige leeftijd bij appellante geen beperkingen voor arbeid aanwezig waren. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft te kennen gegeven dat in de gegevens van de huisarts geen steun kan worden gevonden voor de stelling van appellante dat zij op haar achttiende verjaardag beperkingen ondervond door de in 2016 bij haar vastgestelde reumatoïde artritis. Dat kan ook niet worden afgeleid uit de opmerkingen van een behandelend reumatoloog dat het ontstaan van ernstige erosieve afwijkingen normaal gesproken enkele jaren in beslag neemt en dat anti-CCP antistoffen tot al 10 jaar voor de eerste uiting van de ziekte aanwezig kunnen zijn. Er is geen aanleiding om het daarover door de verzekeringsarts bezwaar en beroep ingenomen standpunt onjuist te achten. In hoger beroep heeft appellante geen nieuwe (medische) gegevens ingediend die haar standpunt onderbouwen. Gelet op het samenstel aan beschikbare gegevens is de conclusie dat appellante terecht door het Uwv niet als jonggehandicapte is aangemerkt. De rechtbank heeft het bestreden besluit terecht in stand gelaten.
5. Het hoger beroep slaagt niet en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D. Hardonk-Prins, in tegenwoordigheid van C.M. van de Ven als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 november 2019.
(getekend) D. Hardonk-Prins
(getekend) C.M. van de Ven