ECLI:NL:CRVB:2019:3839

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 december 2019
Publicatiedatum
3 december 2019
Zaaknummer
15/2907 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van loonaanvullingsuitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en geschiktheid voor maatgevende arbeid

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de loonaanvullingsuitkering van appellant, die zich op 2 april 2009 ziek meldde als gevolg van lichamelijke klachten. Appellant ontving vanaf 29 maart 2012 een loongerelateerde WGA-uitkering, maar na afloop van deze periode heeft het Uwv de loonaanvullingsuitkering per 12 december 2014 beëindigd. De rechtbank Den Haag verklaarde het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond. Appellant stelde dat hij niet in staat was om zijn maatgevende arbeid als administratief medewerker te verrichten, en dat zijn medische beperkingen niet correct waren ingeschat.

De Centrale Raad van Beroep heeft het deskundigenrapport van M.M. Wolff-Van der Ven, die als onafhankelijke deskundige was benoemd, in overweging genomen. De deskundige concludeerde dat de belastbaarheid van appellant in de FML van 13 oktober 2014 onvoldoende rekening hield met zijn lichamelijke en psychische klachten. Na herbeoordeling werd de FML aangepast, maar de arbeidsdeskundige concludeerde dat appellant alsnog geschikt was voor zijn maatgevende functie. De Raad oordeelde dat het Uwv de beëindiging van de uitkering terecht had doorgevoerd, maar dat het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand was gekomen. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak, maar met verbetering van gronden en veroordeelde het Uwv in de proceskosten van appellant.

Uitspraak

15.2907 WIA

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 19 maart 2015, 14/11086 (aangevallen uitspraak )
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[werkgeefster] te [gemeente] (werkgeefster)
Datum uitspraak: 2 december 2019
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. C.S.M. van Dijk, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.
Het Uwv heeft verweerschrift en nadere stukken ingediend.
Namens werkgeefster heeft mr. E.S. Träger, een zienswijze ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met de zaak 16/3883 WIA, plaatsgevonden op 15 februari 2018. Appellant is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. W.A. Timmer. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. J.C. van Beek. Werkgeefster is niet verschenen. Nadien is de zaak 17/7370 WIA toegevoegd. In de zaken 16/3883 WIA en 17/7370 WIA is heden afzonderlijk uitspraak gedaan.
Het onderzoek is na de zitting heropend.
De Raad heeft M.M. Wolff-Van der Ven, verzekeringsarts, als onafhankelijke deskundige benoemd om van advies te dienen in de gedingen 15/2907 WIA, 16/3883 WIA en 17/7370 WIA. De deskundige heeft op 27 november 2018 een rapport uitgebracht.
Partijen hebben gebruik gemaakt van de gelegenheid hun zienswijze op het deskundigenrapport in te brengen.
De deskundige heeft naar aanleiding van de zienswijzen nader gerapporteerd.
De meervoudige kamer heeft de zaak verwezen naar de enkelvoudige kamer.
Het onderzoek ter zitting in de zaken 15/2907 WIA, 16/3883 WIA en 17/7370 WIA heeft vervolgens plaatsgevonden op 30 september 2019. Appellant is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Timmer. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W. de Rooy-Bal. Werkgeefster is niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, laatstelijk werkzaam als administratief medewerker, heeft zich op 2 april 2009 ziek gemeld als gevolg van lichamelijke klachten. Met ingang van 29 maart 2012 is appellant een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2.
Na afloop van de loongerelateerde periode heeft het Uwv appellant met ingang van 29 april 2014 een WGA-loonaanvullingsuitkering toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 80 tot 100%.
1.3.
Werkgeefster heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 15 april 2014. In verband daarmee is appellant op 30 juli 2014 onderzocht door een verzekeringsarts bezwaar en beroep. Deze arts heeft na eigen onderzoek en verkregen informatie van de behandelaars appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 13 oktober 2014. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens geconcludeerd dat appellant geschikt is voor zijn maatmanfunctie van administratief medewerker. Hij heeft ook functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant nog ten minste zijn maatmaninkomen kan verdienen. Bij besluit van 30 oktober 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van werkgeefster gegrond verklaard en de loonaanvullingsuitkering van appellant beëindigd per 12 december 2014.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien het medisch onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep voor onzorgvuldig te houden of de uitkomst onjuist te achten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft appellant geen medische informatie ingediend om aan de bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep te twijfelen. De rechtbank heeft ook geen aanknopingspunten gezien de conclusies van het Uwv over de geschiktheid van appellant voor zijn maatgevende arbeid dan wel de medische geschiktheid van de geselecteerde functies in twijfel te trekken.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep staande gehouden dat sprake is van een situatie van geen benutbare mogelijkheden. Mocht appellant in dat standpunt niet worden gevolgd, dan is de stelling dat zijn medische beperkingen als gevolg van de reusceltumoren zijn onderschat. De verzekeringsarts bezwaar en beroep gaat ten onrechte uit van “weke delen- tumoren”. Bij appellant is sprake van reusceltumoren in de voorkant van de knie en de enkel en van een xantoom achter in de knie. De hinder en neuropatische pijnen zijn invaliderend waardoor er sprake is van geen duurzame benutbare mogelijkheden. Al hierom is de FML niet juist. Voorts heeft appellant een beschadigde zenuw onder zijn linkervoet opgelopen na een operatie vanwege de reusceltumor. De beperkingen als gevolg hiervan zijn niet opgenomen in de FML. Evenmin is rekening gehouden met het medicatiegebruik. Vanwege de aandoening heeft appellant psychische klachten waarvoor hij onder behandeling is. Ook dit is onvoldoende onderkend. Wegens zijn klachten zijn de geselecteerde functies niet passend voor appellant.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In geschil is of het Uwv terecht de WGA-loonaanvullingsuitkering van appellant heeft beëindigd met ingang van 12 december 2014. Daarbij is de vraag of in de FML van 13 oktober 2014 voldoende rekening is gehouden met de lichamelijke en psychische klachten van appellant. Voor de beantwoording van deze vraag heeft de Raad zich laten adviseren door deskundige Wolff-Van der Ven, verzekeringsarts.
4.2.
In haar rapport van 27 november 2018 heeft de deskundige geconcludeerd dat niet gesteld kan worden dat op basis van de medische gegevens in het dossier en de onderzoeksbevindingen, sprake was van een situatie van geen benutbare mogelijkheden. Daarentegen behoeft de belastbaarheid van appellant, neergelegd in de FML van 13 oktober 2014, wel aanvulling. Gezien de medische problematiek, en met name de neuropathie als ook de psychische stoornissen, is er aanleiding de belastbaarheid van appellant op zowel fysiek vlak als ten aanzien van het persoonlijk en sociaal functioneren verder te beperken. Met name dient lopen en staan tijdens het werk meer beperkt te worden, maximaal twee uur per dag. Wat betreft de psychische belastbaarheid zijn aanvullende beperkingen aangewezen voor omgaan met hoge werkdruk, flexibiliteit, conflicthantering en leidinggevende taken. De medicatie rechtvaardigt een beperking op werkzaamheden met een verhoogd persoonlijk risico.
4.3.
Appellant heeft zijn zienswijze hierop gegeven en heeft te kennen gegeven zich niet te kunnen vinden in de conclusies van de deskundige. Volgens appellant is sprake van een situatie van geen benutbare mogelijkheden wegens ADL-afhankelijkheid en persoonlijk en sociaal disfunctioneren. Appellant acht zich meer beperkt ten aanzien van het vasthouden van de aandacht en herinneren. Ten onrechte is ook geen beperking aangenomen voor knielen, zitten en te weinig ten aanzien van lopen en staan. Op de vraag of appellant in staat was in zijn eigen werk gedurende 32 uur per week te werken is door de deskundige geen compleet antwoord gegeven.
4.4.
Naar aanleiding van de conclusies van de deskundige is de FML van 13 oktober 2014 aangepast. De beperkingen van appellant zijn neergelegd in een nieuwe FML van 14 december 2018. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geconcludeerd dat appellant, uitgaande van de FML van 14 december 2018, geschikt is voor de maatgevende functie van administratief medewerker. Het Uwv heeft zich op het standpunt gesteld dat gelet op deze nadere onderbouwing het bestreden besluit standhoudt.
4.5.
Op de zienswijze van appellant is de deskundige in een nader rapport van 21 maart 2019, gemotiveerd ingegaan. De deskundige heeft geen aanleiding gezien haar conclusies te wijzigen. Zij heeft de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep aangepaste FML van 14 december 2018 geheel onderschreven.
4.6.
Volgens vaste rechtspraak geldt als uitgangspunt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige kan volgen indien de door deze deskundige gebezigde motivering hem overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich hier voor. Het deskundigenrapport van verzekeringsarts Wolff-Van der Ven geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. De deskundige heeft alle beschikbare medische informatie zowel van de behandelend sector als van de kant van het Uwv benoemd en in de beoordeling betrokken. Daarbij heeft de deskundige de beoordeling van de haar drie voorgelegde gedingen toegespitst op de datum in geding. De door de deskundige getrokken – en in haar nader rapport van 21 maart 2019 gehandhaafde – conclusies zijn inzichtelijk en deugdelijk gemotiveerd. Er zijn geen omstandigheden die aanleiding geven deze rapporten en conclusies niet te volgen.
4.7.
Wat appellant op de nadere zitting van 30 september 2019 nog naar voren heeft gebracht, vormt in essentie een herhaling van de zienswijze van 2 januari 2019, waarop de deskundige reeds in haar nader rapport van 21 maart 2019 overtuigend heeft gereageerd.
4.8.
Uitgaande van de aangepaste FML van 14 december 2018 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd uiteen gezet dat appellant in staat worden geacht de maatgevende arbeid van administratief medewerker te verrichten. Van een relevante mate van arbeidsongeschiktheid in de zin van de Wet WIA is dan geen sprake.
4.9.
Eerst in hoger beroep heeft het Uwv een afgeronde onderbouwing gegeven van het bestreden besluit. Dit leidt tot de conclusie dat dit besluit niet met de door artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vereiste zorgvuldigheid tot stand is gekomen en dat het in strijd met artikel 7:12 van de Awb niet deugdelijk was gemotiveerd. Deze gebreken zullen met toepassing van artikel 6:22 van de Awb worden gepasseerd. Aannemelijk is dat de belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld. De conclusie is dat het bestreden besluit in stand kan worden gelaten en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd, zij het met verbetering van gronden.
5. Aanleiding bestaat het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 1.024,- in beroep (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor de zitting) en op € 1.536,- in hoger beroep (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor de zitting, 0,5 punt voor de zienswijze op het rapport van de deskundige en 0,5 punt voor de nadere zitting) voor verleende rechtsbijstand, in totaal € 2.560,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 2.560,-;
- bepaalt dat het Uwv het door appellant in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht
van totaal € 168,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen als voorzitter, in tegenwoordigheid van J. Smolders als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 december 2019.
(getekend) J.P.M. Zeijen
De griffier is verhinderd te ondertekenen.

VC