ECLI:NL:CRVB:2019:3874

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 december 2019
Publicatiedatum
4 december 2019
Zaaknummer
16/633 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake arbeidsongeschiktheid en geschiktheid voor maatgevende arbeid onder de Wet WIA

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante, die op 16 oktober 2012 uitviel voor haar werk als call center agent vanwege buik- en rugklachten. Na een aanvraag om uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft het Uwv op 5 november 2014 vastgesteld dat appellante met ingang van 14 oktober 2014 geen recht had op een uitkering. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank Amsterdam heeft het beroep tegen dit besluit op 18 december 2015 ongegrond verklaard.

In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met haar klachten en dat zij op de in geding zijnde datum geen benutbare mogelijkheden had. De Raad heeft, vanwege twijfels over de medische beoordeling, een deskundige benoemd, die op 9 april 2019 een rapport heeft uitgebracht. Deze deskundige concludeerde dat appellante meer beperkingen had dan eerder aangenomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) aangepast op basis van het deskundigenrapport.

De Raad oordeelt dat de deskundige zorgvuldig heeft gewerkt en dat de aanpassingen in de FML terecht zijn. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak en wijst het verzoek om schadevergoeding af, maar veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 2.304,-. De uitspraak is gedaan op 4 december 2019.

Uitspraak

16.633 WIA

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
18 december 2015, 15/5093 (aangevallen uitspraak) tevens uitspraak op het verzoek om schadevergoeding
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (Duitsland) (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 4 december 2019
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. E. Sahin, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 november 2017. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Sahin. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. W.J.M.H. Lagerwaard.
Vervolgens is het onderzoek heropend.
Appellante heeft medische stukken ingediend.
De Raad heeft M.M. Wolff-van der Ven, verzekeringsarts, als deskundige benoemd. Deze deskundige heeft op 9 april 2019 een rapport uitgebracht. Hierop hebben partijen gereageerd.
De meervoudige kamer heeft de zaak verwezen naar de enkelvoudige kamer.
Desgevraagd heeft de deskundige op 26 september 2019 gereageerd op de zienswijzen.
Geen van de partijen heeft binnen de gestelde termijn gebruik gemaakt van het recht (nader) ter zitting te worden gehoord, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is op 16 oktober 2012 uitgevallen voor haar werk als call center agent wegens buik- en rugklachten. Naar aanleiding van een aanvraag om uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft er een medisch onderzoek plaatsgevonden door een arts van het Uwv. De mogelijkheden en beperkingen voor het verrichten van arbeid zijn op 29 augustus 2014 vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De arbeidsdeskundige heeft appellante geschikt geacht voor de maatgevende arbeid. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 5 november 2014 vastgesteld dat voor appellante met ingang van 14 oktober 2014 geen recht is ontstaan op een uitkering ingevolge de Wet WIA.
1.2.
Het bezwaar van appellante tegen het besluit van 5 november 2014 is bij besluit van
8 juli 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Daaraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met haar klachten. Zij stelt dat zij op de in geding zijnde datum, 14 oktober 2014, geen benutbare mogelijkheden had en heeft ter onderbouwing van haar standpunt gewezen op verschillende medische verklaringen.
3.2.
Het Uwv heeft de Raad verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
3.3.
De Raad heeft, omdat twijfel was ontstaan over de juistheid van de medische beoordeling, aanleiding gezien om verzekeringsarts Wolff-van der Ven als deskundige te benoemen. De deskundige heeft op 9 april 2019 een rapport uitgebracht. Zij is tot de conclusie gekomen dat op 14 oktober 2014 meer beperkingen voor appellante gelden dan de beperkingen die aangenomen zijn in de FML van 29 augustus 2014. Er is geen rekening gehouden met het carpaal tunnelsyndroom beiderzijds en er dient een beperking gesteld te worden voor zitten tijdens werk. Ook moet een meer dan kortdurende afwisseling met lopen en staan mogelijk zijn.
3.4.
In reactie op het rapport van de deskundige heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op 24 mei 2019 de FML aangepast en in overeenstemming gebracht met de door de deskundige vermelde beperkingen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat ook op grond van de aangepaste FML de maatgevende arbeid passend is voor appellante.
3.5.
Appellante heeft in reactie op het deskundigenrapport opgemerkt dat de vraag naar de gezondheidstoestand ten tijde van het onderzoek door de deskundige onbeantwoord is gebleven omdat zij niet in staat was op het spreekuur te verschijnen. Haar huidige medische toestand had ook telefonisch besproken kunnen worden. Appellante heeft verzocht dit alsnog door de deskundige te laten doen. Ook is appellante het niet eens met het standpunt van het Uwv dat zij geschikt is voor de maatgevende arbeid.
3.6.
In een nadere reactie heeft de deskundige te kennen gegeven dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de voorgestelde aanvullende beperkingen heeft verwerkt in de FML. Verder acht de deskundige onderzoek naar de huidige gezondheidssituatie van appellante niet noodzakelijk omdat dit geen invloed zal hebben op de inschatting van de belastbaarheid op de datum in geding. Een verslechterde gezondheid nadien kan na een melding bij het Uwv beoordeeld worden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In geschil is de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante in de zin van de Wet WIA op 14 oktober 2014.
4.2.
Volgens vaste rechtspraak geldt als uitgangspunt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige kan volgen indien de door deze deskundige gebezigde motivering hem overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich hier voor. Het deskundigenrapport geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. De deskundige heeft alle beschikbare medische informatie in de beoordeling betrokken. Vastgesteld wordt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de FML op
24 mei 2019 heeft aangepast conform het advies van de deskundige.
4.3.
Omdat de beantwoording van de vraag naar de medische situatie ten tijde van het deskundigenonderzoek niet noodzakelijk is voor de beantwoording van de vraag naar de beperkingen per de in geding zijnde datum, is er geen aanleiding om de deskundige alsnog te verzoeken om telefonisch de huidige medische situatie uit te vragen, zoals door appellante is verzocht.
4.4.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de maatgevende functie, ook uitgaande van de aangepaste FML, passend geacht voor appellante. In het rapport van 28 mei 2019 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de items in de FML die zijn aangepast besproken. In de maatgevende functie is het voldoende mogelijk om zitten af te wisselen met staan. Handelingen waarbij krachtige bewegingen ten aanzien van hand- en vingergebruik noodzakelijk zijn worden gezien de aard van de werkzaamheden, het voeren van telefoongesprekken, niet vereist. Gelet op deze toelichting is de maatgevende arbeid terecht geschikt geacht voor appellante. Een nader onderzoek op dit punt is niet noodzakelijk.
5. De overwegingen in 4.2 tot en met 4.4 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Bij dit oordeel is er geen plaats voor schadevergoeding. Het verzoek daartoe wordt afgewezen.
7. Nu in hoger beroep, na het rapport van de deskundige, de belastbaarheid van appellante is gewijzigd is er sprake van een gebrek in de besluitvorming door het Uwv. Het bestreden besluit is pas in hoger beroep voorzien van een toereikende motivering. Daarom ziet de Raad aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante. Deze kosten worden begroot op € 1.024,- aan kosten voor rechtsbijstand in beroep en op € 1.280,- aan kosten voor rechtsbijstand in hoger beroep.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 2.304,-;
- bepaalt dat het Uwv aan appellante het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van
€ 169,- vergoedt;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 december 2019.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) P. Boer
mdm