ECLI:NL:CRVB:2019:3874
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake arbeidsongeschiktheid en geschiktheid voor maatgevende arbeid onder de Wet WIA
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante, die op 16 oktober 2012 uitviel voor haar werk als call center agent vanwege buik- en rugklachten. Na een aanvraag om uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft het Uwv op 5 november 2014 vastgesteld dat appellante met ingang van 14 oktober 2014 geen recht had op een uitkering. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank Amsterdam heeft het beroep tegen dit besluit op 18 december 2015 ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met haar klachten en dat zij op de in geding zijnde datum geen benutbare mogelijkheden had. De Raad heeft, vanwege twijfels over de medische beoordeling, een deskundige benoemd, die op 9 april 2019 een rapport heeft uitgebracht. Deze deskundige concludeerde dat appellante meer beperkingen had dan eerder aangenomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) aangepast op basis van het deskundigenrapport.
De Raad oordeelt dat de deskundige zorgvuldig heeft gewerkt en dat de aanpassingen in de FML terecht zijn. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak en wijst het verzoek om schadevergoeding af, maar veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 2.304,-. De uitspraak is gedaan op 4 december 2019.