ECLI:NL:CRVB:2019:3891

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 december 2019
Publicatiedatum
5 december 2019
Zaaknummer
17/4546 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning WGA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die sinds 20 november 2012 arbeidsongeschikt is door rugklachten, had een loongerelateerde WGA-uitkering aangevraagd. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had deze uitkering toegekend met een mate van arbeidsongeschiktheid van 40,01%. De rechtbank had het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij werd gesteld dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek door de verzekeringsarts.

In hoger beroep voerde appellant aan dat zijn psychische beperkingen waren onderschat. Hij bracht een expertise in van psychiater H.D.B. Vermeulen, die tot andere conclusies kwam over de psychische belastbaarheid van appellant. Het Uwv verweerde zich door te verwijzen naar rapporten van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige, die de geschiktheid van de geselecteerde functies voor appellant onderbouwden.

De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de medische belastbaarheid van appellant niet was onderschat. De argumenten van appellant, waaronder de expertise van Vermeulen, werden niet overtuigend geacht. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af, omdat er geen grond was voor een veroordeling tot vergoeding van wettelijke rente of proceskosten.

Uitspraak

17.4546 WIA

Datum uitspraak: 5 december 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
1 juni 2017, 16/3943 (aangevallen uitspraak) en op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S. Engelen hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Mr. J.S. Vlieger, advocaat, heeft zich als opvolgend gemachtigde van appellant gesteld.
Beide partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 oktober 2019. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Vlieger. Het Uwv heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1. Appellant is op 20 november 2012 met rugklachten uitgevallen voor zijn werk als bagagemedewerker bij [de werkgever] voor 40 uur per week. Het Uwv heeft [de werkgever] een loonsanctie opgelegd, bestaande uit het doorbetalen van het loon van appellant tot 12 december 2015. Bij besluit van 12 november 2015 heeft het Uwv aan appellant met ingang van 12 december 2015 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 40,01%. Het door appellant tegen het besluit van 12 november 2015 gemaakte bezwaar is ongegrond verklaard bij beslissing op bezwaar van 8 april 2016 (bestreden besluit).
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat er geen aanleiding is voor twijfel aan de zorgvuldigheid van het door de verzekeringsarts bezwaar en beroep verrichte medisch onderzoek. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk en deugdelijk gemotiveerd dat er geen aanleiding is om verdergaande beperkingen aan te nemen op fysiek of psychisch vlak. De in beroep ingebrachte informatie van de revalidatiearts van Reade en van de internist bieden hiervoor onvoldoende onderbouwing. Ten slotte heeft de rechtbank overwogen dat afdoende is gemotiveerd door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep dat de geselecteerde functies geschikt zijn voor appellant.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat zijn psychische beperkingen zijn onderschat, omdat de revalidatiearts heeft aangegeven te twijfelen aan de betrouwbaarheid van het psychologisch onderzoek van Punt P, gelet op het zwakke verbale leervermogen. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant een expertise ingebracht van H.D.B. Vermeulen, psychiater, van 12 november 2018. Appellant heeft de Raad verzocht een onafhankelijke psychiater te benoemen, omdat Vermeulen tot een ander oordeel over de psychische belastbaarheid van appellant komt dan de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit, onder verwijzing naar rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 19 december 2018 en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 18 april 2019.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Met juistheid heeft de rechtbank overwogen dat sprake is geweest van zorgvuldig medisch onderzoek en dat de medische belastbaarheid van appellant niet is onderschat. Het in hoger beroep door appellant ingebrachte expertise-rapport van psychiater Vermeulen doet hieraan niet af. Vermeulen heeft appellant onderzocht en is tot de conclusie gekomen dat appellant lijdt aan een autismespectrumstoornis (ASS) en dat hij na een veranderde situatie op het werk een toename van lichamelijke klachten en vervolgens depressieve en paniekklachten heeft gekregen. In de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) zijn volgens Vermeulen onvoldoende beperkingen opgenomen ten aanzien van persoonlijk en sociaal functioneren, omdat uit de diagnose ASS op een aantal punten beperkingen kunnen voortvloeien. Daarom kan op die punten niet zonder meer met een normaalwaarde worden volstaan. Hij heeft hierbij echter geen op appellant toegespitste onderbouwing gegeven voor extra beperkingen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt gevolgd in haar standpunt dat een diagnose voor het stellen van beperkingen niet doorslaggevend is. Het door Vermeulen geschetste beeld van de medische situatie van appellant komt grotendeels overeen met het door de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgestelde ziektebeeld. Er is door de verzekeringsarts bezwaar en beroep rekening gehouden met een psychische aandoening, namelijk een depressieve episode en chronische pijnklachten, waarbij sprake is van een lage score op verbale uiting. Van aanwijzingen voor beperkingen in het verdelen of vasthouden van de aandacht is niet gebleken. In de FML zijn beperkingen aangenomen in het persoonlijk functioneren (aangewezen op een voorspelbare werksituatie zonder veelvuldige deadlines of productiepieken) en sociaal functioneren (beperkt in eigen gevoelens uiten en omgaan met conflicten). De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft overtuigend gemotiveerd dat voor meer psychische beperkingen dan aangenomen geen grond is, omdat niet is gebleken van een ernstige psychiatrische stoornis of een ernstige persoonlijkheidsstoornis. Evenmin is gebleken van ernstige stoornissen in de cognitieve en/of affectieve functies. Uit het rapport van Vermeulen blijkt niet dat de medische situatie van appellant op de datum in geding is onderschat en dat meer beperkingen noodzakelijk zijn dan aangenomen. Voor inschakeling van een onafhankelijke psychiater is dan ook geen aanleiding.
4.2.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft bij rapporten van 3 april 2016 en 18 april 2019 een nadere toelichting gegeven op de geschiktheid van appellant voor de geselecteerde functies. Er is geen sprake van sterk wisselende uitvoeringsomstandigheden in de functies en deadlines of productiepieken komen niet voor. De functies kennen geen structurele belasting op conflicthantering en het samenwerken met collega’s is beperkt tot het verrichten van een eigen deeltaak. Door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is overtuigend gemotiveerd dat de belasting in deze functies de belastbaarheid van appellant niet overschrijdt.
4.3.
Gelet op bovenstaande slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Bij deze uitspraak is er geen grond voor een veroordeling tot vergoeding van wettelijke rente.
6. Voor een proceskostenveroordeling is evenmin aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt, in tegenwoordigheid van M. Buur als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 december 2019.
(getekend) E. Dijt
(getekend) M. Buur