ECLI:NL:CRVB:2019:3903

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 december 2019
Publicatiedatum
5 december 2019
Zaaknummer
19/47 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de toekenning van een WIA-uitkering en de geschiktheid van functies voor appellant met schouder- en psychische klachten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 december 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de rechtbank Overijssel. Appellant, die als kok heeft gewerkt, had een WIA-uitkering aangevraagd vanwege schouder- en elleboogklachten. De verzekeringsarts van het Uwv had vastgesteld dat appellant beperkingen had, maar geen reden gezien om een WIA-uitkering toe te kennen. De rechtbank had het bezwaar van appellant ongegrond verklaard, wat appellant in hoger beroep aanvecht.

De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank onderschreven en geconcludeerd dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv zorgvuldig was. De Raad oordeelde dat er geen objectieve medische gronden waren voor het aannemen van meer beperkingen dan vastgesteld in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 7 juni 2018. De psychische belastbaarheid van appellant werd niet als beperkt beschouwd, ondanks de ingediende rapporten van verzekeringsarts Donkers en een psychodiagnostisch onderzoek.

De Raad heeft vastgesteld dat de functies die aan het bestreden besluit ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellant. Het hoger beroep van appellant werd afgewezen en de Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank. Het verzoek om schadevergoeding werd eveneens afgewezen, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

19.47 WIA

Datum uitspraak: 5 december 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
3 december 2018, 18/1288 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.F. van den Berg, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft een expertise-rapport ingediend van 4 maart 2019, opgesteld door H. Donkers, verzekeringsarts. Het Uwv heeft in reactie hierop een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 12 april 2019 aan de Raad gestuurd.
Appellant heeft een rapport van een psychodiagnostisch en intelligentieonderzoek van
21 april 2017 ingediend. Het Uwv heeft in reactie hierop een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 3 mei 2019 aan de Raad gestuurd.
Verzekeringsarts Donkers heeft op 29 mei 2019 een nadere reactie gegeven. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 5 juli 2019 hierop gereageerd.
Partijen hebben nog stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 oktober 2019. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van den Berg. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.K. Affia.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is werkzaam geweest als kok. Op 6 mei 2018 heeft appellant een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd. Hij is op 7 juni 2018 onderzocht door een arts van het Uwv. Deze arts heeft vastgesteld dat appellant vanaf de fictieve eerste arbeidsongeschiktheidsdag 1 augustus 2014 beperkingen heeft als gevolg van schouder- en elleboogklachten. Hij heeft de beperkingen van appellant weergegeven in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 7 juni 2018. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens op basis van voorbeeldfuncties vastgesteld dat geen sprake is van loonverlies. Het Uwv heeft bij besluit van 19 juni 2018 geweigerd aan appellant met ingang van 29 juli 2016 een uitkering op grond van de Wet WIA toe te kennen.
1.2.
Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij beslissing op bezwaar van 24 juli 2018 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Hieraan heeft het Uwv een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 23 juli 2018 ten grondslag gelegd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het bestreden besluit is gebaseerd op een zorgvuldig medisch onderzoek. Objectief medische gronden voor het aannemen van meer beperkingen ontbreken. Daarbij is in aanmerking genomen dat in de FML rekening is gehouden met schouder- en elleboogklachten en dat appellant in beroep geen medische gegevens heeft overgelegd waaruit blijkt dat de vastgestelde beperkingen onvoldoende zijn. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat de aan de schatting ten grondslag gelegde voorbeeldfuncties passend zijn.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn beperkingen. Hij heeft ter onderbouwing van dit standpunt een rapport ingediend van verzekeringsarts Donkers. Donkers heeft aanvullende beperkingen voorgesteld ten aanzien van (langdurig) werken met toetsenbord en muis en boven schouderhoogte werken. Daarnaast zijn er aanwijzingen dat als gevolg van psychische problematiek, te weten een autismespectrumstoornis en zwakbegaafdheid, beperkingen ten aanzien van persoonlijk en sociaal functioneren aan de orde zijn. Appellant heeft ter onderbouwing van deze stelling het rapport van een psychodiagnostisch en intelligentieonderzoek uit 2017 overgelegd en de Raad verzocht een psychiater als deskundige te benoemen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In geschil is of het Uwv terecht heeft geweigerd aan appellant met ingang van 29 juli 2016 een WIA-uitkering toe te kennen omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% bedraagt.
4.2.
Het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die daaraan ten grondslag hebben gelegen worden onderschreven. Het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv is zorgvuldig geweest. Appellant is lichamelijk en psychisch onderzocht, de verschillende klachten zijn in ogenschouw genomen en de verzekeringsartsen beschikten over medische informatie van de behandelaars van appellant en hebben deze meegewogen. Appellant is ten aanzien van de fysieke belastbaarheid aangewezen geacht op werkzaamheden met beperkingen ten aanzien van frequent ver reiken en zwaarder tillen, dragen, duwen en trekken. Zwaardere trillingsbelasting op de schouders en armen dient vermeden te worden.
4.3.
Naar aanleiding van de in hoger beroep door appellant ingediende stukken wordt het volgende overwogen.
4.3.1.
De conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat de bevindingen van Donkers bij het lichamelijk onderzoek overeenkomen met die van de verzekeringsarts, kan worden onderschreven. Gelet op de voorgeschiedenis, de operatieve behandelingen die appellant aan beide schouders heeft gehad en de gepresenteerde klachten heeft de verzekeringsarts beperkingen gesteld ten aanzien van de schouder- en armbelastbaarheid. Nu geen evidente afwijkingen zijn vastgesteld aan de armen en schouders, kan het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, dat de bevindingen van Donkers niet leiden tot meer beperkingen dan weergegeven in de FML van 7 juni 2018, niet voor onjuist worden gehouden.
4.3.2.
Ten aanzien van de psychische belastbaarheid heeft Donkers gerapporteerd dat hij niet kan uitsluiten dat bij appellant sprake is van, door het Uwv nog niet onderkende, relevante psychische problematiek. Donkers heeft gewezen op informatie van de huisarts waaruit naar voren komt dat mogelijk sprake is van een stoornis in het autismespectrum in combinatie met zwakbegaafdheid. In het door appellant ingediende verslag van een psychodiagnostisch en intelligentieonderzoek is geconcludeerd dat geen uitspraken kunnen worden gedaan over het algehele intelligentieprofiel. Er lijkt sprake te zijn van beperkte intellectuele capaciteiten. Nu zowel de verzekeringsarts als Donkers bij het onderzoek van de psyche geen afwijkingen hebben vastgesteld, is er geen reden voor twijfel aan het standpunt van het Uwv dat de psychische belastbaarheid van appellant niet beperkt is. Het vermoeden van een diagnose is daarvoor onvoldoende. Voor benoeming van een medisch deskundige bestaat daarom geen aanleiding.
4.4.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 7 juni 2018 zijn de functies die aan het bestreden besluit ten grondslag zijn gelegd gelet op de daaraan verbonden belasting in medisch opzicht geschikt voor appellant.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Het verzoek om veroordeling van het Uwv tot vergoeding van schade zal daarom worden afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt, in tegenwoordigheid van M. Buur als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 december 2019.
(getekend) E. Dijt
(getekend) M. Buur