In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 december 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid op 44,56% was vastgesteld. Appellant, die zich op 19 maart 2013 ziek meldde met psychische en lichamelijke klachten, had eerder een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen. Het Uwv had zijn arbeidsongeschiktheid vastgesteld op basis van een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 27 januari 2015. De rechtbank Limburg had het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, maar appellant was het niet eens met de motivering van het medisch onderzoek en stelde dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was.
De Raad heeft in hoger beroep de deskundigenrapporten van dr. M.J.A. Tijssen en andere medische adviseurs beoordeeld. De deskundige concludeerde dat appellant beperkingen had op het gebied van conflicthantering en samenwerking, wat niet voldoende was meegenomen in de eerdere FML. De Raad oordeelde dat het bestreden besluit niet was voorzien van een deugdelijke motivering en dat de mate van arbeidsongeschiktheid opnieuw moest worden vastgesteld. Uiteindelijk werd de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 48,88%.
De Raad heeft het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 2.816,- bedragen, en heeft bepaald dat het Uwv het griffierecht van € 168,- aan appellant moet vergoeden. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling in het kader van arbeidsongeschiktheid en de WIA.