ECLI:NL:CRVB:2019:3926

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 december 2019
Publicatiedatum
6 december 2019
Zaaknummer
17/2982 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsvermogen bij Wajong-aanvraag na afwijzing door Uwv

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die het beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Appellante had een Wajong-uitkering aangevraagd, maar het Uwv had deze aanvraag afgewezen op basis van het oordeel dat zij op haar achttiende jaar geen duurzaam arbeidsvermogen had. De rechtbank oordeelde dat het Uwv voldoende zorgvuldig onderzoek had verricht en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. Appellante voerde in hoger beroep aan dat de rechtbank en het Uwv ten onrechte hadden geconcludeerd dat het ontbreken van arbeidsvermogen niet duurzaam was. Ze verwees naar een rapport van psycholoog T.H. Voogt, waarin een lager cognitief niveau werd beschreven, maar de Raad oordeelde dat dit rapport geen aanleiding gaf om de eerdere conclusies te herzien. De Raad bevestigde dat appellante, ondanks haar beperkingen, in staat was om ten minste vier uur per dag te werken en dat de taken die zij kon uitvoeren voldoende waren om te concluderen dat er arbeidsvermogen aanwezig was. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep van appellante werd afgewezen.

Uitspraak

17.2982 WAJONG

Datum uitspraak: 4 december 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 24 februari 2017, 16/8426 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.G. Hage, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 oktober 2019. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Hage. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. W.P.F. Oosterbos.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren [in] 1987, heeft met een door het Uwv op 20 juli 2015 ontvangen formulier een aanvraag ingediend om een uitkering op grond van de
Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Daarbij is vermeld dat appellante niet kan werken in verband met een psychisch belast verleden, persoonlijkheidsstoornis, borderline, hersenvliesontsteking en een schildklieraandoening. Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht. Bij besluit van 23 november 2015 is de aanvraag afgewezen, omdat appellante volgens het Uwv geen arbeidsvermogen had toen zij achttien jaar was, maar dat deze situatie niet duurzaam was en dat binnen vijf jaar nadien wel sprake was van arbeidsvermogen in de zin van de Wajong 2015.
1.2.
Bij besluit van 7 september 2016 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellante tegen het besluit van 23 november 2015 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat in hetgeen appellante heeft aangevoerd geen aanknopingspunten aanwezig zijn voor het oordeel dat de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep inconsistenties bevatten, niet concludent zijn of niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen. De voorbeelden van taken die door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep worden genoemd (brood beleggen of was vouwen) zijn voldoende concreet en behoeven geen nadere toelichting. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat appellante deze taken niet kan uitvoeren. De taken zijn gestructureerd van aard en zijn tijdens eerdere stages verricht. Dat het appellante moeite kost om een opdracht uit te voeren, rechtvaardigt nog niet de conclusie dat haar dit in het geheel niet lukt. De rechtbank ziet evenmin aanleiding voor het oordeel dat appellante niet zou beschikken over basale werknemersvaardigheden. Met de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ziet de rechtbank in het onderwijsverleden en het werkverleden van appellante voldoende aanknopingspunten dat zij – zonodig met hulp van een jobcoach – in staat is instructies te begrijpen en afspraken na te komen. Appellante wordt leerbaar geacht in dit opzicht. Ook is voldoende gemotiveerd dat zij in staat wordt geacht tenminste vier uur per dag en één uur aaneengesloten te werken. De stelling van appellante in beroep dat zij moeite heeft met geluid en licht is niet onderbouwd. Dat appellante niet zonder begeleiding kan, doet aan de conclusies in voormelde rapporten niets af, nu daarin wordt uitgegaan van de mogelijkheid tot begeleiding, toezicht door een leidinggevende en hulp van collega’s.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank en het Uwv ten onrechte hebben geconcludeerd dat het ontbreken van arbeidsvermogen bij haar niet duurzaam is. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante aangevoerd dat zij in de bezwaarfase een rapport van 2 juni 2016 van GZ-psycholoog T.H. Voogt over een neuropsychologisch onderzoek heeft ingediend. Dit rapport is niet op juiste wijze meegewogen. Ook laat de rechtbank ten onrechte de conclusie in stand dat appellante aaneengesloten kan werken. Appellante kan dat niet. De uitspraak van de rechtbank is onvoldoende zorgvuldig tot stand gekomen. Aan haar broer die in een vergelijkbare situatie verkeert is wel een
Wajong-uitkering toegekend.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad stelt vast dat appellante in 2005 achttien jaar is geworden. Zij heeft in 2015 een Wajong-aanvraag gedaan. Gelet op het bepaalde in de artikelen 3:6 en 2:15 van de Wajong is hoofdstuk 1A van de Wajong op haar van toepassing.
4.1.
Op grond van artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong is jonggehandicapte de ingezetene die:
a. op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;
b. na de in onderdeel a bedoelde dag als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
Op grond van het vierde lid wordt onder duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben de situatie verstaan waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen.
Op grond van artikel 1a:11, tweede lid, voor zover hier van belang, ontstaat het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van dit hoofdstuk op de dag waarop de aanvraag werd ingediend.
4.2.
Gelet op het bepaalde in artikel 1a:11, tweede lid, van de Wajong zal primair worden beoordeeld of het Uwv kan worden gevolgd in het standpunt dat appellante op de datum van haar aanvraag om een Wajong-uitkering arbeidsvermogen heeft.
4.3.
Op grond van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Schattingsbesluit) heeft de betrokkene geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (arbeidsvermogen) als hij (a) geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, (b) niet over basale werknemersvaardigheden beschikt, (c) niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur, of (d) niet ten minste vier uur per dag belastbaar is. Het Uwv moet dus beoordelen of een betrokkene voldoet aan (ten minste) een van deze vier genoemde voorwaarden. Is dat het geval, dan heeft de betrokkene geen arbeidsvermogen. Voor een meer algemene beschrijving van het beoordelingskader wordt verwezen naar de uitspraak van de Raad van 5 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1018.
4.3.1.
Het oordeel van de rechtbank dat het onderzoek van de verzekeringsartsen voldoende zorgvuldig is geweest, wordt gevolgd. Dit geldt ook voor het oordeel dat er geen aanleiding is te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen. De verzekeringsarts en verzekeringsarts bezwaar en beroep hebben in hun rapporten vermeld dat appellante tot haar achttiende jaar in (gesloten) instellingen verbleef waar appellante intensieve therapie kreeg. Op dat moment was er bij appellante geen sprake van arbeidsvermogen. De verzekeringsartsen hebben verder in aanmerking genomen dat appellante in 2009 een hersenvliesontsteking heeft doorgemaakt en dat zij daarna opleidingen gevolgd heeft en zij met succes een opleiding op MBO-3 niveau heeft afgerond. Ook heeft zij stages gelopen, (kortdurend) vakantiewerk verricht en haar rijbewijs gehaald. De verzekeringsartsen hebben navolgbaar geconcludeerd dat appellante vooral beperkt is ten aanzien van tussenmenselijke interacties en relaties maar dat zij wel ten minste vier uur per dag belastbaar is en aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur.
4.3.2.
De gegevens zoals vermeld in het rapport van 2 juni 2016 van psycholoog Voogt leiden niet tot een ander oordeel. In dat rapport beschrijft Voogt een lager cognitief niveau bij appellante dan haar vermoedelijk oorspronkelijke niveau (MBO). Appellante krijgt in het dagelijks functioneren begeleiding en ondersteuning van haar partner en een sociaal netwerk. Er zijn forse cognitieve en gedragsmatige belemmeringen, passend in het beeld van een
niet-aangeboren hersenletsel (meningitis). Met de rechtbank wordt overwogen dat uit dit rapport het ontbreken van arbeidsvermogen niet kan worden afgeleid. Met verwijzing naar de verschillende opleidingen en werkervaring van appellante heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep terecht kunnen concluderen dat de informatie van de psycholoog geen aanleiding gaf tot herziening van de medische grondslag van de beslissing. Appellante heeft in hoger beroep geen nieuwe gegevens ingediend waaruit een andere conclusie zou moeten worden getrokken.
4.4.
De rechtbank heeft ook terecht geoordeeld dat het onderzoek van de arbeidsdeskundigen voldoende zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de conclusies van de arbeidsdeskundigen. De arbeidsdeskundige heeft uit de stages en het verrichte vakantiewerk geconcludeerd dat appellante beschikt over basale werknemersvaardigheden. Het kunnen verrichten van taken in een arbeidsorganisatie zoals het beleggen van brood en het vouwen van was heeft de arbeidsdeskundige gemotiveerd door erop te wijzen dat appellante die taken ook tijdens haar opleiding en in de thuissituatie (heeft) verricht. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de passendheid van de taken nader toegelicht en vermeld dat sprake is van taken die eenvoudig en gestructureerd van aard zijn en onder toezicht van een leidinggevende plaatsvinden. Appellante heeft deze beargumenteerde arbeidsmogelijkheden niet gemotiveerd weersproken.
4.5.
Het ter zitting gedane beroep op het gelijkheidsbeginsel omdat aan de broer van appellante wel een Wajong-uitkering is toegekend, is niet onderbouwd, zodat dat het beroep niet slaagt.
4.6.
De overwegingen in 4.3 tot en met 4.5 leiden tot de conclusie dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat bij appellante ten tijde van haar aanvraag arbeidsvermogen aanwezig was. Daaruit volgt dat eveneens terecht is geconcludeerd dat het ontbreken van arbeidsvermogen op haar achttiende jaar niet duurzaam was. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van D.S. Barthel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 december 2019.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) D.S. Barthel