ECLI:NL:CRVB:2019:3928
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante in het kader van de WAO en de noodzaak van een nadere medische beoordeling door het Uwv
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) betreffende de arbeidsongeschiktheid van appellante. Appellante, die sinds 1999 een WAO-uitkering ontvangt, heeft in hoger beroep gesteld dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met haar psychische en lichamelijke klachten. De Raad oordeelt dat het bestreden besluit van het Uwv niet op een deugdelijke medische grondslag berust. De Raad wijst op de noodzaak voor het Uwv om een nadere medische beoordeling uit te voeren, waarbij de door appellante verstrekte informatie over haar situatie per oktober 2017 moet worden betrokken. De Raad concludeert dat het Uwv niet voldoende heeft onderbouwd dat appellante in staat is om de geselecteerde functies te vervullen, gezien haar psychische problematiek en de zorg voor haar kinderen met autisme. De uitspraak van de rechtbank Rotterdam wordt vernietigd en het Uwv wordt opgedragen om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat het niet zeker is hoe het nieuw te nemen besluit zal luiden.