ECLI:NL:CRVB:2019:3930
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering en geschiktheid voor arbeid na medische beoordeling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de ZW-uitkering van appellante. Appellante, die als kasmedewerker werkzaam was, had zich op 6 januari 2017 ziek gemeld met pijnklachten aan haar rechterhand. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) concludeerde na medisch onderzoek dat appellante per 6 januari 2017 geschikt was voor haar arbeid, en stelde vast dat zij geen recht had op ziekengeld. Appellante ging hiertegen in beroep, maar de rechtbank Rotterdam verklaarde haar beroep ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad.
De Centrale Raad oordeelde dat de verzekeringsartsen een zorgvuldig medisch onderzoek hebben verricht en dat er geen reden was om te twijfelen aan hun conclusies. De rechtbank had terecht geoordeeld dat appellante per 6 januari 2017 weer voldoende belastbaar was voor haar maatgevende arbeid. De door appellante ingebrachte medische stukken in hoger beroep gaven geen aanleiding voor een ander oordeel. De Raad bevestigde dat er geen neurologische uitval of andere medische redenen waren die de klachten van appellante konden verklaren, en dat de verzekeringsartsen terecht concludeerden dat appellante geschikt was voor haar werk. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.