ECLI:NL:CRVB:2019:3959
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor kosten fysiotherapie en de toepassing van de Zorgverzekeringswet als voorliggende voorziening
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Noord-Holland van 7 november 2017. De appellant, woonachtig in Canada, had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor kosten van fysiotherapie, welke door het college van burgemeester en wethouders van Langedijk was afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat de Zorgverzekeringswet (Zvw) als een voorliggende voorziening geldt, zoals bedoeld in artikel 15 van de Participatiewet (PW).
De Centrale Raad oordeelde dat de Zvw en de daarop gebaseerde regeling een voorliggende voorziening zijn en dat het recht op bijstand zich niet uitstrekt tot kosten die als niet noodzakelijk zijn aangemerkt in de voorliggende voorziening. De Raad benadrukte dat er een bewuste keuze was gemaakt om de eerste twintig behandelingen niet voor vergoeding in aanmerking te brengen onder het basispakket van de Zvw. De stelling van de appellant dat de kosten noodzakelijk waren, op basis van een verwijzingsbrief van de specialist, werd niet relevant geacht in het licht van de gemaakte keuze in de Zvw.
Daarnaast werd vastgesteld dat de appellant geen zeer dringende redenen had aangevoerd die zouden rechtvaardigen dat er toch bijzondere bijstand zou moeten worden verleend. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er werd geen proceskostenvergoeding toegekend, aangezien er geen aanleiding voor was. De uitspraak werd in het openbaar gedaan, waarbij de griffier en het lid van de enkelvoudige kamer de beslissing ondertekenden.