ECLI:NL:CRVB:2019:3982
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op ziekengeld na medische beoordeling door het Uwv
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen eerdere uitspraken van de rechtbank Rotterdam. Appellant, die zich op 9 oktober 2014 ziek meldde, heeft in het kader van de Ziektewet (ZW) een uitkering ontvangen. Het Uwv heeft vastgesteld dat appellant met ingang van 13 januari 2016 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat hij in staat werd geacht om meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, waarbij hij medische informatie heeft overgelegd ter onderbouwing van zijn standpunt dat zijn beperkingen zijn onderschat. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, en appellant heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek door het Uwv onderschreven. De Raad oordeelt dat de verzekeringsartsen van het Uwv voldoende rekening hebben gehouden met de medische situatie van appellant en dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn. Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat zijn beperkingen zijn onderschat en dat er ten onrechte geen deskundige is geraadpleegd. De Raad heeft deze argumenten verworpen en bevestigd dat het Uwv voldoende gemotiveerd heeft dat appellant in staat is om de geselecteerde functies te vervullen.
De Raad heeft geconcludeerd dat het hoger beroep niet slaagt en heeft de eerdere uitspraken van de rechtbank bevestigd. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldig medisch onderzoek en de rol van de verzekeringsartsen in het vaststellen van de geschiktheid voor arbeid na ziekte.