ECLI:NL:CRVB:2019:3984
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op ziekengeld na medische onderzoeken en geschiktheid voor arbeid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van de beëindiging van het recht op ziekengeld van appellant. Appellant, die zich op 26 augustus 2013 ziek meldde na een periode van werkloosheid, had eerder ziekengeld ontvangen op basis van de Ziektewet (ZW). Het Uwv had vastgesteld dat appellant per 2 november 2014 geen recht meer had op ziekengeld, omdat hij in staat werd geacht om meer dan 65% van zijn eerdere loon te verdienen. Appellant had zich opnieuw ziek gemeld in 2016, maar het Uwv concludeerde dat hij per 12 december 2016 geen recht meer had op ziekengeld, omdat hij geschikt werd geacht voor de functie van telefonist.
De rechtbank Oost-Brabant had het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was uitgevoerd. In hoger beroep voerde appellant aan dat het onderzoek onzorgvuldig was en dat zijn beperkingen niet juist waren ingeschat. Hij overhandigde expertiserapporten van verzekeringsarts mr. G.J. Kruithof ter ondersteuning van zijn standpunt.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen voldoende zorgvuldig was en dat de rapporten van het Uwv overtuigend waren. De Raad concludeerde dat, zelfs als de door Kruithof aangenomen beperkingen werden aangenomen, de functie van telefonist voor appellant geschikt bleef. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om een onafhankelijke deskundige af, omdat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen.