Uitspraak
19.1873 WIA
OVERWEGINGEN
BESLISSING
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 december 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) betreffende de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Appellant had eerder een uitkering geweigerd gekregen omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Na een melding van verslechterde gezondheid in 2017, heeft het Uwv de melding niet in behandeling genomen, wat leidde tot bezwaar van appellant. De rechtbank Overijssel verklaarde het beroep van appellant ongegrond, wat appellant in hoger beroep aanvecht.
De Raad overweegt dat het Uwv terecht heeft geconcludeerd dat er geen aanleiding is om terug te komen op het eerdere besluit van 21 maart 2016. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden zijn die een herziening van het besluit rechtvaardigen. De Raad bevestigt dat de toegenomen klachten van appellant voortkomen uit een andere ziekteoorzaak dan die op grond waarvan hij eerder ongeschikt was tot het verrichten van arbeid. De medische beoordeling door de verzekeringsartsen is zorgvuldig en consistent, en er is geen bewijs dat de rugklachten van appellant een van de ziekteoorzaken waren die eerder zijn vastgesteld.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat zijn rugklachten en psychische beperkingen zijn toegenomen, maar de Raad oordeelt dat de verzekeringsartsen overtuigend hebben gemotiveerd dat de toename van beperkingen voortkomt uit een nieuwe ziekteoorzaak. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.