ECLI:NL:CRVB:2019:4022

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 december 2019
Publicatiedatum
12 december 2019
Zaaknummer
17/6508 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WGA-uitkering en geschiktheid van geselecteerde functies voor appellante

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de WGA-uitkering van appellante. Appellante, die sinds 2005 met psychische en fysieke klachten kampt, had eerder een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen. Het Uwv beëindigde deze uitkering per 10 november 2016, omdat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellante maakte bezwaar tegen dit besluit, maar de rechtbank Noord-Holland verklaarde haar beroep ongegrond. In hoger beroep voerde appellante aan dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig was en dat haar beperkingen niet goed waren ingeschat. De Raad oordeelde echter dat de verzekeringsartsen voldoende inzichtelijk hadden gemotiveerd waarom er geen verdere beperkingen nodig waren. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de geselecteerde functies voor appellante geschikt waren, en de Raad onderschreef dit oordeel. De in hoger beroep ingebrachte medische informatie betrof de situatie na de datum in geding en leidde niet tot een ander oordeel. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en wees het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

17.6508 WIA

Datum uitspraak: 12 december 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 25 augustus 2017, 17/1464 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. V.Y. Jokhan, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 november 2019. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C. Roele.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als verkoopster B voor 28 uur per week. Op 22 februari 2005 heeft zij zich ziek gemeld met psychische klachten en fysieke klachten na een ongeluk in 2005. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv aan appellant met ingang van 15 juni 2007 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 100%. Na afloop van de loongerelateerde periode heeft het Uwv appellant met ingang van 15 maart 2008 een WGA-loonaanvullingsuitkering toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 80 tot 100%.
1.2.
In verband met een verzoek tot herbeoordeling van de ex-werkgever van appellante heeft een medisch en arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. Het Uwv heeft bij besluit van 9 september 2016 de WGA-uitkering van appellante met ingang van 10 november 2016 beëindigd, omdat zij met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.3.
Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellante op 18 januari 2017 onderzocht. In zijn rapport van 18 januari 2017 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geconcludeerd dat er medisch gezien reden is om meer beperkingen aan te nemen dan door de primaire verzekeringsarts in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) is opgenomen. Op basis van eigen onderzoek, bestudering van het dossier en de door appellante ingezonden informatie van anesthesioloog/pijnspecialist
H. de Gast van 17 november 2016 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de beperkingen van appellante vastgelegd in een gewijzigde FML van 18 januari 2017. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op minder dan 35%. Bij brief van 24 januari 2017 heeft het Uwv appellante in kennis gesteld van het voornemen om het besluit van 9 september 2016 te herzien, en de
WGA-loonaanvullingsuitkering in te trekken twee maanden en een dag na uitreiking van de deze brief. Appellante heeft tegen dat voornemen bezwaar gemaakt.
1.4.
Bij besluit van 14 februari 2017 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante gegrond verklaard, het besluit van 9 september 2016 herroepen en de
WGA-uitkering van appellante met ingang van 25 maart 2017 beëindigd. Aan het bestreden besluit heeft het Uwv ten grondslag gelegd dat appellante op de datum in geding, 25 maart 2017, minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank is er onvoldoende grond voor het oordeel dat de rapporten van de verzekeringsartsen niet zorgvuldig tot stand zijn gekomen. Hiertoe heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de verzekeringsarts de dossiergegevens heeft bestudeerd, lichamelijk en psychisch onderzoek heeft verricht en de informatie van de behandelend sector in de beoordeling heeft betrokken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellante gezien op het spreekuur, haar psychisch onderzocht en de door appellante ingebrachte informatie van de behandelend sector bestudeerd en in de beoordeling betrokken. De rechtbank heeft evenmin aanknopingspunten gezien om te twijfelen aan de juistheid of volledigheid van de rapporten van de verzekeringsartsen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft bij zijn conclusies verwezen naar zijn eigen onderzoeksresultaten en ziet daarvoor steun in onderzoeken van de behandelend sector. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende inzichtelijk gemotiveerd waarom er, naast de (extra) beperkingen in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren alsmede werktijden, geen aanleiding is om in het geval van appellante verdergaande beperkingen aan te nemen. In wat appellante heeft aangevoerd heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep te twijfelen. Daarbij heeft de rechtbank van belang geacht dat appellante geen (medische) informatie heeft overgelegd die haar standpunt ondersteunen of waarmee de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet al zichtbaar rekening heeft gehouden. Voor het inschakelen van een deskundige heeft de rechtbank daarom geen aanleiding gezien. De rechtbank heeft geoordeeld dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep inzichtelijk heeft gemotiveerd waarom de geduide functies voor appellante passend zijn. Naar het oordeel van de rechtbank konden er nieuwe functies worden (bij)geduid die niet in het verlengde liggen van de eerder geduide functies omdat er een nieuwe uitlooptermijn is aangehouden. In de geselecteerde functies is sprake van eenvoudig, eenduidig en routinematig werk. Wanneer VMBO-niveau is vereist, is er door de werkgever ook geen specifieke richting gevraagd. Iedereen met een VMBO-niveau komt dan in aanmerking voor de betreffende functie.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante gesteld dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest. Appellante heeft aangevoerd dat informatie van haar behandelaars aanleiding had moeten geven voor het toepassen van een urenbeperking. Appellante heeft gesteld dat de FML die is opgesteld bij de eerste beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid in 2007 meer recht doet aan haar situatie rond de datum in geding dan de FML van 18 januari 2017. Volgens appellante zijn de verzekeringsartsen bovendien voorbijgegaan aan het gegeven dat appellante al geruime tijd op krukken is aangewezen. Ter onderbouwing van haar standpunt dat haar beperkingen per 25 maart 2017 door het Uwv zijn onderschat heeft appellante in hoger beroep medische informatie ingebracht van radioloog F.J. Rietema van 11 juli 2017, psychiater T. de Man van 10 augustus 2017, huisarts D. Scholte van 14 september 2018 en rapporten van sociaal psychiatrisch verpleegkundige K. Hartog van 26 april 2018 en 11 juni 2018. Appellante heeft verzocht een onafhankelijke deskundige in te schakelen. Appellante acht zichzelf niet in staat om de geselecteerde functies te vervullen. Appellante heeft haar standpunt gehandhaafd dat slechts functies mogen worden bijgeduid indien sprake is van voldoende mate van verwantschap van de aan de bijgeduide en voorgehouden functies verbonden werkzaamheden. Appellante heeft er opnieuw op gewezen dat waar in de arbeidsmogelijkhedenlijst is vermeld dat VMBO-niveau wordt gevraagd niet duidelijk is of dat praktisch of theoretisch moet zijn.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De gronden waarop het hoger beroep berust, zijn in de kern een herhaling van wat appellante in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft deze gronden in de aangevallen uitspraak afdoende gemotiveerd en in haar overwegingen besproken. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de aan dit oordeel ten grondslag gelegde overwegingen.
4.2.
De in hoger beroep ingebrachte informatie maakt dit oordeel niet anders. Deze informatie ziet op de medische situatie van na de datum in geding. Uit de informatie van de psychiater, de huisarts en de sociaal psychiatrisch verpleegkundige volgt dat appellante in juni 2017 door haar huisarts is aangemeld met een recidiverende depressieve stoornis in verband met toegenomen klachten voor een mindfulnesstraining en psychotherapeutische begeleiding. Hieruit kan niet worden afgeleid dat op de datum in geding bij appellante zwaardere beperkingen aanwezig waren dan in de FML is aangenomen. Hierin was, zoals de rechtbank ook al heeft overwogen, rekening gehouden met de psychische beperkingen van appellante. Evenmin kan uit de informatie worden afgeleid dat de fysieke beperkingen van appellante zijn onderschat. In de brief van 11 juli 2017 van een radioloog wordt een ongewijzigde minimale mediane HNP zonder evidente wortelcompressie genoemd. In de FML heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep appellante beperkt geacht voor het lopen van lange afstanden en voorzien van de toelichting “met krukken” zodat deze reeds is meegewogen door de verzekeringsartsen. Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd geeft dan ook geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van het medisch oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep over de belastbaarheid van appellante op 25 maart 2017. Voor het inschakelen van een medisch deskundige bestaat geen aanleiding.
4.3.
Uitgaande van de juistheid van de door het Uwv vastgestelde beperkingen, wordt het oordeel van de rechtbank onderschreven dat de geselecteerde functies voor appellante geschikt zijn en deze functies aan het bestreden besluit ten grondslag kunnen worden gelegd. De overwegingen die de rechtbank in de aangevallen uitspraak aan dit oordeel ten grondslag heeft gelegd, worden eveneens geheel onderschreven. Onder verwijzing naar vaste rechtspraak (zie onder meer de uitspraak van de Raad van 21 maart 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:937) wordt het oordeel van de rechtbank gevolgd dat de grond van appellante, dat het Uwv ten onrechte functies heeft bij geduid, niet slaagt. De rechtbank heeft eveneens terecht overwogen dat appellante in staat is tot het verrichten van de geselecteerde functies waarin een getuigschrift basisschool en VMBO-niveau is vereist nu zij het basisonderwijs en een vierjarige VMBO-opleiding volledig heeft afgerond. Van specifieke opleidingseisen in de geselecteerde functies is niet gebleken.
4.4.
De conclusie is dat het bestreden besluit in stand dient te worden gelaten en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Bij deze uitkomst is een schadevergoeding niet aan de orde. Het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade wordt dan ook afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten in hoger beroep bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door T. Dompeling, in tegenwoordigheid van H. Spaargaren als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 december 2019.
(getekend) T. Dompeling
(getekend) H. Spaargaren