ECLI:NL:CRVB:2019:4034
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand wegens niet woonachtig op opgegeven adres en extreem laag waterverbruik
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Appellant ontving sinds 1 oktober 2015 bijstand op basis van de Participatiewet, maar er ontstond twijfel over zijn woonadres na een melding van de woningbouwcorporatie dat hij vermoedelijk niet meer op het uitkeringsadres woonachtig was. Handhavingsmedewerkers van de gemeente Tilburg hebben onderzoek verricht, waarbij onder andere het water- en energieverbruik is geanalyseerd. Op basis van de onderzoeksresultaten heeft het college van burgemeester en wethouders van Tilburg besloten de bijstand van appellant in te trekken met ingang van 5 december 2016, omdat hij zijn hoofdverblijf niet op het uitkeringsadres had en zijn wettelijke inlichtingenverplichting had geschonden.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, wat appellant in hoger beroep aanvecht. Hij betwist de conclusie dat hij niet woonachtig was op het uitkeringsadres en stelt dat hij voldoende verklaring heeft gegeven voor het extreem lage water- en energieverbruik. De Raad overweegt dat de bewijslast voor de intrekking van de bijstand bij het college ligt, maar dat het college voldoende bewijs heeft geleverd dat appellant niet zijn hoofdverblijf had op het uitkeringsadres. De Raad concludeert dat het extreem lage waterverbruik van appellant, dat in de periode van 5 december 2016 tot 29 augustus 2017 is vastgesteld, een indicatie is dat hij niet op het uitkeringsadres woonde. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep van appellant ongegrond.