ECLI:NL:CRVB:2019:4071

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 december 2019
Publicatiedatum
13 december 2019
Zaaknummer
15/8261 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de ZW-uitkering van een appellant die geschikt wordt geacht voor arbeid na ziekte

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Den Haag. De appellant, die zich in 2009 ziek meldde met lichamelijke en psychische klachten, had een ZW-uitkering die per 2 maart 2015 door het Uwv werd beëindigd. De Raad heeft de medische situatie van de appellant beoordeeld, waarbij een deskundige, dr. M. Bozdag, werd ingeschakeld om een rapport op te stellen over de beperkingen van de appellant. De Raad concludeerde dat de appellant geschikt was voor ten minste één van de functies die hem eerder waren voorgehouden, en dat de beëindiging van de ZW-uitkering terecht was. De Raad oordeelde dat het Uwv zich op het standpunt had gesteld dat de appellant per 2 maart 2015 in medisch opzicht geschikt was voor arbeid, en dat de eerdere beslissing van het Uwv om de uitkering te beëindigen correct was. De Raad heeft het Uwv ook veroordeeld in de proceskosten van de appellant, die in totaal € 3.072,- bedragen, en heeft bepaald dat het Uwv het griffierecht van € 168,- vergoedt.

Uitspraak

15.8261 ZW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 12 november 2015, 15/5790 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 13 december 2019
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W.A. Timmer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 oktober 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Timmer. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.J. Grasmeijer.
Het onderzoek is heropend na zitting.
De Raad heeft dr. M. Bozdag, psychiater, als deskundige benoemd teneinde van verslag en advies te dienen. Bozdag heeft op 8 januari 2018 een rapport uitgebracht.
Het onderzoek heeft vervolgens plaatsgevonden op 22 november 2019. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Timmer. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Grasmeijer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft laatstelijk gewerkt als medewerker tuinbouw. In 2009 heeft hij zich ziek gemeld met lichamelijke en psychische klachten. Het Uwv heeft na afloop van de voorgeschreven wachttijd met ingang van 26 april 2011 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) geweigerd, omdat appellant per die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Appellant werd met zijn beperkingen in staat geacht de functies van productiemedewerker industrie (samensteller van producten), snackbereider (handmatig) en machinebediende inpak-/verpakkingsmachine te vervullen. Appellant heeft zich per 20 januari 2015 ziek gemeld na een val op de linkerarm. Op dat moment ontving appellant een uitkering op grond van de Werkloosheidswet.
1.2.
Op 2 maart 2015 heeft appellant het spreekuur bezocht van een bedrijfsarts werkzaam bij het Uwv. Deze arts heeft appellant per 2 maart 2015 geschikt geacht voor het vervullen van de onder 1.1 weergegeven functies. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 2 maart 2015 de uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) van appellant per 2 maart 2015 beëindigd. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 17 juli 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 16 juli 2015 ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant – kort weergegeven – herhaald dat hij aannemelijk heeft gemaakt dat hij in vergelijking met 2011 meer beperkt is in het gebruik van de elleboog en arm en meer beperkt is als gevolg van (toegenomen) psychische klachten.
3.2.
Het Uwv heeft in reactie op de gronden van appellant een rapport overgelegd van 9 mei 2016 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Deze regel lijdt in dit geval in zoverre uitzondering dat, wanneer de verzekerde na gedurende de maximumtermijn ziekengeld te hebben ontvangen, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, als maatstaf geldt arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de beoordeling van de aanspraak van de verzekerde op een uitkering op grond van de Wet WIA. Van ongeschiktheid in de zin van de ZW is geen sprake indien de verzekerde geschikt is voor ten minste één van de functies die aan hem zijn voorgehouden bij de laatste vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid op grond van de Wet WIA.
4.2.
Gezien de verschillen in visie op de medische situatie van appellant op 2 maart 2015 en om meer inzicht te verkrijgen in de beperkingen van appellant heeft de Raad Bozdag als deskundige benoemd. In het rapport van 8 januari 2018 heeft Bozdag de in het dossier aanwezige gegevens, de relevante voorgeschiedenis, het relevante klachtenpatroon, de sociale anamnese en het eigen verrichte onderzoek besproken. Vervolgens heeft hij zijn conclusie verwoord en de vragen van de Raad beantwoord. Bozdag is tot de conclusie gekomen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de diagnoses PTSS en depressie ernstig zonder psychotische stoornis niet heeft meegewogen bij de psychische klachten.
4.3.
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijk, door hem ingeschakelde deskundige kan volgen, indien de door deze deskundige gegeven motivering hem overtuigend overkomt. Het deskundigenrapport geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek. Alle beschikbare gegevens van de behandelaars van appellant, alsook de informatie van de artsen van het Uwv zijn door de deskundige kenbaar bij de beoordeling betrokken. De deskundige heeft appellant zelf onderzocht en zijn rapport is uitgebreid, inzichtelijk en consistent gemotiveerd.
4.4.
In reactie op het gestelde in het rapport van Bozdag heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de vastgestelde beperkingen aangevuld met beperkingen op het vasthouden van de aandacht, het verdelen van de aandacht, op herinneren, het uiten van eigen gevoelens, omgaan met conflicten en samenwerken. Verder moet sprake zijn van voorspelbaar werk, niet afgeleid worden door activiteiten van anderen en moet geen sprake zijn van intensief klantencontact. Het totaal aan beperkingen van appellant is weergegeven in de aangepaste Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 6 juli 2018. Vervolgens heeft een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in het rapport van 3 augustus 2018 met inachtneming van deze beperkingen geconcludeerd dat appellant nog geschikt is te achten voor twee eerder geselecteerde functies.
4.5.
Appellant heeft in reactie op deze conclusie te kennen gegeven dat op grond van het rapport van Bozdag op de aspecten 1.4.1 (cliënt overschat meestal ernstig de eigen mogelijkheden) en 1.9.9 (persoonlijk risico) in de FML een aanvullende beperking moet worden opgenomen. In het rapport van 17 december 2018 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep overtuigend en navolgbaar uiteengezet dat een beperking op het aspect “inzicht in eigen kunnen” voor appellant niet aan de orde is, maar een aanvullende beperking voor persoonlijk risico aannemelijk is. In de FML van 17 december 2018 is ook deze aanvullende beperking opgenomen. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep als gevolg van deze bijstelling van de belastbaarheid een functie laten vervallen en geconcludeerd dat alleen de functie van productiemedewerker industrie (soldering technician) geschikt is te achten voor appellant. Bij deze beoordeling heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ook gemotiveerd de bedenkingen van appellant tegen deze functie betrokken.
4.6.
De stelling van appellant dat hij ook niet in staat is om de functie van soldering technician te vervullen omdat daarvoor een goed geheugen nodig is, wordt niet gevolgd. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat geen aanleiding bestaat om twijfelen aan het deugdelijk gemotiveerde standpunt van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. Daaruit blijkt dat het werk in de functie van soldering technician geen persoonlijke invulling kent en dat de intensiteit bij het richten van de aandacht beperkt is, evenals de aaneengesloten duur. De door de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgestelde belastbaarheid van het niet langer dan een half uur de aandacht kunnen richten wordt in de functie van soldering technician dan ook niet overschreden. Ook anderszins is niet gebleken van een onjuiste uitleg die is gegeven aan het rapport van de deskundige.
4.7.
De overwegingen in 4.2 tot en met 4.6 leiden tot de slotsom dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat ten minste één van de eerder geselecteerde WIA-functies per 2 maart 2015 in medisch opzicht geschikt is voor appellant en dat het recht op ZW-uitkering terecht per die datum is beëindigd.
4.8.
Het Uwv heeft in hoger beroep het bestreden besluit voorzien van een aanvullende toelichting. Daarmee staat vast dat het bestreden besluit niet van een deugdelijke motivering was voorzien. Deze schending van artikel 7:12, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt gepasseerd met toepassing van artikel 6:22 van de Awb, omdat aannemelijk is dat belanghebbenden door deze schending niet zijn benadeeld. Ook als dit gebrek zich niet had voorgedaan, zou een besluit met een gelijke uitkomst zijn genomen. Dit leidt ertoe dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. De toepassing van artikel 6:22 van de Awb geeft aanleiding het Uwv te veroordelen in de kosten in bezwaar en de proceskosten in beroep en hoger beroep. De kosten van rechtsbijstand worden begroot op € 1.024,- in bezwaar, op € 1.024,- in beroep en op € 1.024,- in hoger beroep.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 3.072,-;
  • bepaalt dat het Uwv het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 168,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van C.M. van de Ven als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 december 2019.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) C.M. van de Ven