In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Den Haag. De appellant, die zich in 2009 ziek meldde met lichamelijke en psychische klachten, had een ZW-uitkering die per 2 maart 2015 door het Uwv werd beëindigd. De Raad heeft de medische situatie van de appellant beoordeeld, waarbij een deskundige, dr. M. Bozdag, werd ingeschakeld om een rapport op te stellen over de beperkingen van de appellant. De Raad concludeerde dat de appellant geschikt was voor ten minste één van de functies die hem eerder waren voorgehouden, en dat de beëindiging van de ZW-uitkering terecht was. De Raad oordeelde dat het Uwv zich op het standpunt had gesteld dat de appellant per 2 maart 2015 in medisch opzicht geschikt was voor arbeid, en dat de eerdere beslissing van het Uwv om de uitkering te beëindigen correct was. De Raad heeft het Uwv ook veroordeeld in de proceskosten van de appellant, die in totaal € 3.072,- bedragen, en heeft bepaald dat het Uwv het griffierecht van € 168,- vergoedt.