ECLI:NL:CRVB:2019:4075
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante in het kader van de Wet WIA en de beëindiging van de ZW-uitkering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen eerdere uitspraken van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Appellante, die als schoonmaakster werkte, had zich ziek gemeld en verzocht om een WIA-uitkering. Het Uwv had haar aanvraag afgewezen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank had het bezwaar van appellante tegen deze beslissing ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig was en dat haar beperkingen niet goed waren ingeschat. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de FML van de verzekeringsarts op goede gronden was vastgesteld. Appellante had in hoger beroep geen nieuwe medische gegevens overgelegd die tot een ander oordeel konden leiden. De Raad bevestigde de eerdere uitspraken van de rechtbank, waarbij werd vastgesteld dat appellante per 23 januari 2017 minder dan 35% arbeidsongeschikt was en dat de ZW-uitkering per 14 september 2017 terecht was beëindigd.