ECLI:NL:CRVB:2019:4097

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 december 2019
Publicatiedatum
17 december 2019
Zaaknummer
19/2512 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van bijstand en de ingangsdatum daarvan in het kader van de Participatiewet

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant had op 21 juni 2018 bijstand aangevraagd op grond van de Participatiewet (PW). Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam kende de bijstand toe voor de periode van 21 juni 2018 tot en met 22 juni 2018, maar beëindigde deze bijstand per 23 juni 2018 omdat de appellant niet meer woonachtig was in de gemeente. De appellant was het niet eens met de ingangsdatum van de bijstand en stelde dat er bijzondere omstandigheden waren die rechtvaardigden dat de bijstand eerder, namelijk vanaf 7 mei 2018, zou moeten ingaan.

De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van de appellant tegen het besluit van het college ongegrond. In hoger beroep herhaalde de appellant zijn argumenten, maar de Raad oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een eerdere ingangsdatum van de bijstand rechtvaardigden. De Raad stelde vast dat de appellant op 21 juni 2018 de aanvraag had ingediend en dat de ingangsdatum van de bijstandsuitkering daarom ook 21 juni 2018 was. De Raad concludeerde dat de eerdere afwijzing van een aanvraag van 7 mei 2018 door het college al was behandeld en dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een herziening van deze beslissing rechtvaardigden.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door A.J. Schaap, in tegenwoordigheid van griffier S.H.H. Slaats.

Uitspraak

19.2512 PW

Datum uitspraak: 17 december 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 7 mei 2019, 18/6893 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats 1] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E. Stap, advocaat, hoger beroep in gesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben niet binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft op 21 juni 2018 bijstand op grond van de Participatiewet (PW) aangevraagd. Bij besluit van 13 juli 2018 heeft het college appellant bijstand toegekend voor de periode van 21 juni 2018 tot en met 22 juni 2018. Met ingang van 23 juni 2018 is deze bijstand beëindigd omdat appellant vanaf die datum niet meer woonachtig is in [plaatsnaam].
1.2.
Bij besluit van 13 november 2018 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellant tegen de ingangsdatum van de bijstand ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe het volgende overwogen:
“De rechtbank stelt vast dat [naam] op 21 juni 2018 de aanvraag heeft ingediend. In principe is de ingangsdatum daarom ook 21 juni 2018. In hetgeen [naam] heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen bijzondere omstandigheden die rechtvaardigen dat de bijstandsuitkering al eerder verleend zou moeten worden. Dat [naam] heeft geprobeerd eerder een aanvraag in te dienen is daarvoor onvoldoende. Als hij niet wist hoe hij een aanvraag moest indienen, lag het op zijn weg om hulp van derden in te schakelen. Het college heeft daarom terecht bepaald dat de ingangsdatum van de bijstandsuitkering 21 juni 2018 was.”
3. In hoger beroep heeft appellant zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant heeft aangevoerd dat hij vanwege zijn bijzondere omstandigheden recht heeft op bijstand vanaf 7 mei 2018, dan wel vanaf 6 juni 2018. Appellant was in de veronderstelling dat hij niet eerder een aanvraag kon indienen omdat er nog procedures over eerdere afwijzingen liepen. Verder heeft appellant al vanaf 15 juni 2018 getracht contact met een medewerker van de gemeente te krijgen om een aanvraag in te dienen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De in hoger beroep nog te beoordelen periode loopt van 7 mei 2018, de gewenste ingangsdatum van de bijstand, tot 21 juni 2018, de datum van de toekenning van de bijstand.
4.2.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. Appellant heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde weerlegging van de betrokken gronden in de aangevallen uitspraak onjuist dan wel onvolledig is. De Raad kan zich geheel vinden in het oordeel van de rechtbank en in de overwegingen, zoals onder 2 weergegeven, waarop dat oordeel rust. De Raad voegt daar nog aan toe dat uit de gedingstukken is gebleken dat een eerdere aanvraag van appellant van 7 mei 2018 bij besluit van 17 mei 2018 is afgewezen, zodat over de periode van 7 mei 2018 tot en met 17 mei 2018 al door het college is beslist. Appellant heeft geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden aangevoerd op grond waarvan voor het college aanleiding bestond van deze eerdere besluitvorming terug te komen. Verder is niet gebleken dat appellant niet eerder dan 21 juni 2018 een aanvraag had kunnen indienen. Evenmin is gebleken dat appellant zich eerder dan 21 juni 2018 heeft gemeld voor het doen van een aanvraag. Het contact dat appellant op 15 juni 2018 met een medewerker van de gemeente heeft gehad zag niet op het doen van een aanvraag maar op het verkrijgen van een loon- of uitkeringsspecificatie in verband met de toewijzing van een woning in Amstelveen.
4.3.
Uit 4.1 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.J. Schaap, in tegenwoordigheid van S.H.H. Slaats als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 december 2019.
(getekend) A.J. Schaap
(getekend) S.H.H. Slaats