ECLI:NL:CRVB:2019:4097
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toekenning van bijstand en de ingangsdatum daarvan in het kader van de Participatiewet
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant had op 21 juni 2018 bijstand aangevraagd op grond van de Participatiewet (PW). Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam kende de bijstand toe voor de periode van 21 juni 2018 tot en met 22 juni 2018, maar beëindigde deze bijstand per 23 juni 2018 omdat de appellant niet meer woonachtig was in de gemeente. De appellant was het niet eens met de ingangsdatum van de bijstand en stelde dat er bijzondere omstandigheden waren die rechtvaardigden dat de bijstand eerder, namelijk vanaf 7 mei 2018, zou moeten ingaan.
De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van de appellant tegen het besluit van het college ongegrond. In hoger beroep herhaalde de appellant zijn argumenten, maar de Raad oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een eerdere ingangsdatum van de bijstand rechtvaardigden. De Raad stelde vast dat de appellant op 21 juni 2018 de aanvraag had ingediend en dat de ingangsdatum van de bijstandsuitkering daarom ook 21 juni 2018 was. De Raad concludeerde dat de eerdere afwijzing van een aanvraag van 7 mei 2018 door het college al was behandeld en dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een herziening van deze beslissing rechtvaardigden.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door A.J. Schaap, in tegenwoordigheid van griffier S.H.H. Slaats.