ECLI:NL:CRVB:2019:412

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 februari 2019
Publicatiedatum
12 februari 2019
Zaaknummer
17/2329 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake recht op IVA-uitkering en duurzaamheid van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uwv om geen IVA-uitkering toe te kennen. Appellant, die sinds 2003 arbeidsongeschikt is, heeft in 2015 een herbeoordeling ondergaan waarbij zijn arbeidsongeschiktheid op 100% werd vastgesteld, maar het Uwv oordeelde dat deze niet duurzaam was. De rechtbank Limburg heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, wat appellant in hoger beroep aanvecht. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de volledige arbeidsongeschiktheid van appellant op 3 juni 2015 niet duurzaam was. De Raad heeft de argumenten van appellant, waaronder de stelling dat er geen behandelmogelijkheden meer zijn, niet overtuigend geacht. De Raad onderschrijft de conclusie van de rechtbank dat er nog behandelmogelijkheden zijn die tot verbetering kunnen leiden. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.

Uitspraak

17.2329 WIA

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
17 februari 2017, 16/484 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 7 februari 2019
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.R.V.L. Kicken hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 januari 2019. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Kicken. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
drs. R. Spanjer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is op 29 mei 2003 uitgevallen voor zijn werkzaamheden als kok als gevolg van linkerknieklachten. Bij besluit van 12 mei 2004 heeft het Uwv geweigerd aan appellant een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering toe te kennen op de grond dat hij met ingang van 26 mei 2004 minder dan 15% arbeidsongeschikt was. Tegen dit besluit heeft appellant geen rechtsmiddel aangewend.
1.2.
Nadat appellant zich per 12 oktober 2009 had ziekgemeld heeft het Uwv bij besluit van 20 december 2011 vastgesteld dat appellant met ingang van 10 oktober 2011 recht heeft op een WGA-loonaanvullingsuitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Daarbij is de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 100%. Omdat de arbeidsbeperkingen van appellant niet duurzaam werden geacht, heeft het Uwv vastgesteld dat appellant geen recht heeft op een uitkering op grond van de inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA). Door de uitspraak van de Raad van 7 augustus 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3283, is dat besluit onherroepelijk geworden.
1.3.
Bij besluit van 3 juni 2015 heeft het Uwv na een herbeoordeling de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant ongewijzigd vastgesteld op 100%. Daaraan heeft het Uwv ten grondslag gelegd een rapport van 20 mei 2015 van een verzekeringsarts en een rapport van 29 mei 2015 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. De verzekeringsarts heeft beperkingen vastgesteld voor de arbeidsmogelijkheden van appellant en deze vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 20 mei 2015. De arbeidsdeskundige heeft op grond van de FML vastgesteld dat appellant geen passende functies kunnen worden voorgehouden en zijn mate van arbeidsongeschiktheid daarom 100% bedraagt.
1.4.
Appellant heeft bezwaar gemaakt en aangevoerd dat hij voor een IVA-uitkering in aanmerking komt. Het bezwaar van appellant tegen het besluit van 3 juni 2015 is bij besluit van 12 januari 2016 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Daaraan heeft het Uwv ten grondslag gelegd een rapport van 5 januari 2016 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat het onderzoek door de artsen van het Uwv zorgvuldig en deugdelijk is geweest. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep terecht heeft geconcludeerd dat voor appellant nog onveranderd behandelmogelijkheden zijn die tot verbetering kunnen leiden van de beperkingen en de belastbaarheid. De stelling van verzekeringsarts-medisch adviseur
E.C. van der Eijk van medisch adviesbureau Triage in het door appellant in beroep ingediende rapport van 25 juni 2016, dat er voor appellant in het geheel geen revalidatieprogramma beschikbaar is, is niet onderbouwd. Anders dan revalidatiearts A. Derks heeft opgemerkt in een schrijven van 10 mei 2012 (geciteerd door Van der Eijk in zijn rapport) zijn er voor appellant meerdere behandelopties die tot verbetering van de belastbaarheid leiden. De psychologische/psychotherapeutische begeleiding vanwege de chronische pijnstoornis en/of het leren omgaan met de klachten; pijnbehandeling door een pijnspecialist/anesthesioloog of (op termijn) het plaatsen van een knieprothese.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat hij voor een IVA-uitkering in aanmerking komt. Appellant kan niet begrijpen dat het Uwv en de rechtbank tot de conclusie blijven komen dat er voor hem nog behandelmogelijkheden zouden bestaan waardoor zijn beperkingen niet duurzaam zouden hoeven zijn. Appellant heeft aangevoerd dat hij door zijn specialisten niet geschikt wordt geacht voor een behandeling. Appellant stelt dat de rechtbank te weinig waarde heeft gehecht aan het rapport van Van der Eijk dat de beperkingen van appellant wel duurzaam zijn.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor het toepasselijke wettelijk kader wordt verwezen naar rechtsoverweging 9 en 10 van de aangevallen uitspraak.
4.2.
In geding is uitsluitend de vraag aan de orde of appellant recht heeft op een
IVA-uitkering omdat de vastgestelde volledige arbeidsongeschiktheid inmiddels wel geacht moet worden duurzaam te zijn.
4.3.
De hogerberoepsgronden vormen in essentie een herhaling van de gronden die appellant in eerste aanleg heeft aangevoerd. De rechtbank heeft die gronden besproken en met juistheid overwogen dat de onderzoeken van de verzekeringsartsen (bezwaar en beroep) zorgvuldig zijn geweest. Daartoe wordt overwogen dat de verzekeringsarts appellant op het spreekuur heeft gezien, lichamelijk en psychisch onderzoek heeft verricht en bij zijn beoordeling informatie van de behandelend orthopedisch chirurg in Bosnië en de huisarts heeft betrokken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellant op de hoorzitting gezien, aansluitend aan de hoorzitting onderzocht en heeft kennisgenomen van in bezwaar toegezonden medische stukken.
4.4.
De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de volledige arbeidsongeschiktheid van appellant op 3 juni 2015 niet ook duurzaam was. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapporten van 5 januari 2016 en
3 maart 2016 gesteld en voldoende aannemelijk gemaakt dat er nog voldoende reguliere behandelmogelijkheden zijn, zoals de genoemde multidisciplinaire revalidatiebehandeling, de psychologische/psychotherapeutische begeleiding vanwege de chronische pijnstoornis en/of het leren omgaan met de klachten; pijnbehandeling door een pijnspecialist/anesthesioloog of (op termijn) het plaatsen van een knieprothese. Al deze behandelingen kunnen theoretisch nog tot verbetering leiden bij appellant. Het persisteren van appellant in pijnklachten en belemmeringen is onvoldoende reden voor het aannemen van duurzaamheid van de beperkingen, zeker als met de verschillende behandelingen nog geen begin is gemaakt en ze dus in het geheel niet hebben plaatsgevonden.
4.5.
Tevens wordt het oordeel van de rechtbank onderschreven dat Van der Eijk zijn conclusie, dat er voor appellant in het geheel geen revalidatieprogramma aan te bieden is mede door taal- en cultuurverschil, niet met medische stukken heeft onderbouwd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft bij rapport van 12 augustus 2016 inzichtelijk gemotiveerd waarom Van der Eijk niet gevolgd kan worden in zijn bevindingen. Er is geen objectieve medische reden aanwezig op grond waarvan appellant niet in staat zou zijn om een multidisciplinair revalidatietraject en/of psychologische begeleiding/cognitieve
gedragstherapie te ondergaan. Het feit dat er geen pogingen zijn gedaan en er dus geen behandelingen meer hebben plaatsgevonden, zonder dat daarvoor een voldoende onderbouwde verklaring bestaat, kan niet als voldoende bewijs worden aangenomen voor het als duurzaam moeten kwalificeren van de beperkingen.
4.6.
Daarom bestaat geen aanleiding om tot een ander oordeel over de duurzaamheid te komen. In wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd wordt dan ook geen aanleiding gezien om tot het oordeel te komen dat hij ten onrechte niet in aanmerking is gebracht voor een IVA-uitkering.
4.7.
Gelet op wat onder 4.1 tot en met 4.6 is overwogen, dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
4.8.
Omdat er geen sprake is van een onrechtmatig besluit is er geen grond voor veroordeling van het Uwv tot vergoeden van schade.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet, in tegenwoordigheid van J.R. Trox als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 februari 2019.
(getekend) A.T. de Kwaasteniet
(getekend) J.R. Trox
md